‘Wat is het goede leven’ is al 2500 jaar een relevante vraag, maar hoe interessant zijn de verschillende antwoorden nog voor onze tijd? Zeer interessant, bewijst Paul van Tongeren.
Dit artikel is exclusief voor abonnees
‘Er waren wel slaven en koningen en krijgers en handwerkslieden. Maar er waren nog geen mensen.’ Het is een vreemde tijd waarop Paul van Tongeren terugkijkt, op de eerste cd van het luisterboek Geluk, deugd, plicht, keuze – 8 colleges over de geschiedenis van de ethiek, een gezamenlijke uitgave van de Radboud Universiteit Nijmegen en de Nijmeegse Boekhandel Roelants. Tot in de Archaïsche tijd (750-500 v. Chr.) bestaat nog geen ethiek, hoef je niet te vragen wat een mens tot een goed mens maakt. Een slaaf is niets anders dan zijn functie en dient zich overeenkomstig te gedragen, een goede koning handelt als een koning. Pas als de samenleving verandert – als de Griekse stadstaatjes door een Perzische invasiemacht worden belegerd, en koningen worden weggevoerd als slaven – blijken de oude normen niet meer toereikend.
Volgens van Tongeren begint daar de ethiek: als mensen niet langer samenvallen met hun maatschappelijke functie, en het goede leven niet langer vanzelfsprekend is. In het klassieke tijdperk ontstaat de vraag: ‘Wat is het goede leven?’ Een lezingencyclus over dat onderwerp is de hoogleraar wijsgerige ethiek wel toevertrouwd. Het is niet de eerste keer dat Van Tongeren een publiek van niet-filosofen bereikt met een overzicht van de ethiek: Deugdelijk leven, zijn boek over Aristotelische deugden, was de afgelopen vier jaar examenstof voor zo’n tienduizend Vwo-leerlingen. Maar op Geluk, deugd, plicht, keuze vinden we niet alleen Aristotelische deugdenleer. Met zijn rustige vertelstem en onnadrukkelijk ritme zet Van Tongeren Plato’s invloed uiteen; Thomas van Aquino en Augustinus delen een schijf, en Kant krijgt er zelfs twee.
In de vijfentwintig eeuwen na de Archaïsche tijd bedenken filosofen zeer uiteenlopende antwoorden op de vraag ‘Wat is het goede leven?’. In het hellenistische tijdperk richten stoïcijnen zich naar de Logos, in de Middeleeuwen nemen de kerkvaders Aristoteles’ deugdenethiek weer op, en in de moderne tijd worstelen existentialisten met een onontkoombare vrijheid. Zo’n veelvoud aan ideeën werkt al gauw verwarrend. En daar komt bij dat de veelzijdigheid en de ouderdom van de filosofie een niet-ingewijde snel teveel wordt: wat heeft Kant nog te melden in de eenentwintigste eeuw?
De kwaliteit van Van Tongerens luistercolleges zit er dan ook in dat de grote lijn weer zichtbaar wordt. Epictetus, Augustinus en Kierkegaard klinken weer alsof ze deelnemen aan die ‘eeuwenoude dialoog’ die de wijsbegeerte zou zijn. Daar komt bij dat de verschillende ontstaansgeschiedenissen uitvoerig aan bod komen: de Stoa is typisch een filosofie voor burgers van een onbestuurbaar wereldrijk. En voor Augustinus kerkvader werd, begon hij als Antieke relishopper, geïnteresseerd in één van de vele sektes die een tanend Romeins Rijk overspoelden. Dat zijn omstandigheden die ook nu weer actueel zijn, met de opkomst van spiritualiteit, globale onrust en ‘de kloof tussen burger en politiek’. Zelfs de bedreigingen zijn in 2500 jaar niet veranderd: Socrates verdedigt het goede leven al tegen de relativisten, en het ‘vroeger was alles beter’ van ontevredenen bedreigt nieuwe verworvenheden als zelfbeschikking en vrijheid van meningsuiting, ook tegenwoordig nog. Als we de vraag naar het goede leven niet blijven stellen, zijn we niet langer mens. Van Tongeren herinnert ons daaraan.