Confucius, de betovergrootvader van het Chinese denken, weigerde pertinent niet-concrete vragen te beantwoorden, inclusief die naar de menselijke natuur: zijn we geneigd tot het goede of juist tot het kwade? Hierdoor liet hij veel denkwerk over voor zijn latere volgelingen, onder wie Mencius (Meng Zi, ‘Meester Meng’).
Mencius (372-289 v.Chr.) is de geschiedenis van de Chinese filosofie in gegaan als een rasoptimist. Hij ging namelijk uit van de aangeboren goedheid van de menselijke natuur: ‘De mensen hebben allen een hart dat het lijden van anderen niet verdraagt.’ Dat de mens oorspronkelijk tot het goede geneigd is, wil overigens niet zeggen dat hij ook zo blijft. Integendeel, deugden zoals plichtsbesef en rechtvaardigheid zijn als kiemen aanwezig in zijn innerlijk, maar moeten ook goed worden verzorgd. Mencius vergelijkt de mens die zijn aangeboren goede natuur niet goed onderhoudt met een prachtig begroeide heuvel die volledig wordt kaalgegraasd. Zo iemand staat dichter bij de dieren dan bij de mensen: ‘Kan men hem nog menselijk noemen?’
De manier om de deugden te onderhouden is door ze dagelijks in praktijk te brengen. Zo toont de deugd welwillendheid zich in welwillend gedrag.
Het optimistische mensbeeld van Mencius werd na zijn dood bekritiseerd door Xun Zi (298–238 v.Chr.), een andere beroemde confucianist. Deze denker stelde dat de mens tot het kwade is geneigd: ‘De menselijke natuur is slecht. Wat er goed aan is, is aangeleerd!’ Iedereen is namelijk van nature geneigd om in de eerste plaats aan zichzelf te denken. Volgens Xun Zi heeft de mens dan ook een strenge leraar en dito overheid nodig om hem in het gareel te houden. Ook muziek kan helpen om zijn innerlijk te beschaven. Na Xun Zi’s dood kwam er in de Chinese filosofie een fel debat op gang over de aard van de mens. Wie heeft er gelijk: meester Meng of meester Xun?
Deze discussie werd aanvankelijk gewonnen door Xun Zi. In de dertiende eeuw nam Zhu Xi, een grote vernieuwer van het confucianisme, echter de bundel met opgetekende dialogen van Mencius (of de Mencius) op in de boekenlijst voor het staatsexamen. Hierdoor raakte iedere aspirant-ambtenaar doordrongen van zijn optimistische kijk op de menselijke natuur. Ook aan schoolkinderen werd geleerd dat de mens tot het goede is geneigd. Dankzij deze scholing probeerden talloze generaties Chinezen het goede in zichzelf te zoeken en tot bloei te brengen. Alleen niet te hard, want wie ‘aan gras trekt om het te helpen groeien, maakt het dood’, aldus Mencius.
‘De mensen hebben allen een hart dat het lijden van anderen niet verdraagt. Als men met een medelevend hart een medelevend beleid invoert, is het regeren van het rijk zo makkelijk alsof het in de handpalm kan worden rondgedraaid.’
Hart (xin)
Het begrip ‘hart’ slaat niet alleen op het fysieke orgaan. ‘Xin’ kan nog het best vertaald worden als ‘hart-geest’: de eenheid van denken en voelen. Volgens Mencius kan het menselijke hart het lijden van zijn medemens niet verdragen. Hij licht dit toe met het verhaal over een zuigeling die op het punt staat om in een put te vallen. We rennen naar het kind toe om hem te redden, zonder te denken aan een beloning. Integendeel, op dit moment denkt de mens helemaal niet na, maar handelt hij vanuit een basale ethische impuls.
Medeleven (ren)
‘Een leerling vroeg: “Is er een woord dat je als leidraad voor je leven kunt gebruiken?” Confucius: “Dan is het wel medemenselijkheid. Wat je voor jezelf niet wilt, leg dat ook niet op aan anderen.”’ Deze dialoog over medemenselijkheid bevat de ethiek van Confucius in een notendop. Mencius neemt dit over en voegt hieraan toe dat het menselijke hart deze deugd al in de kiem bezit. Het komt erop aan om de uitstraling van deze innerlijke deugd steeds meer te vergroten, namelijk van je familie naar je stad, je landstreek en ten slotte het hele rijk.
Beleid (guize)
Het confucianisme draait in de eerste plaats om de kunst van het regeren. Als Mencius spreekt over iemand die met zijn deugdzame hart een medelevend beleid instelt, doelt hij dan ook op de ideale vorst. Zo iemand kan een voorbeeld nemen aan de mythische koningen en keizers uit de antieke dynastieën. Deze mensen bezaten alle deugden namelijk in optima forma en vormden zo de ultieme voorbeelden voor hun volk.
Het rijk (tianxia)
Hoewel het Chinese Rijk een enorme oppervlakte beslaat, is het regeren voor de deugdzame vorst opvallend genoeg kinderspel. Dat komt doordat hij dankzij zijn welwillende hart niemand tekortdoet. Een belangrijk kenmerk van een deugdzaam bestuur is dat alles in het rijk op rolletjes loopt, ook in de natuur. Als er echter een natuurramp of burgeroorlog plaatsvindt, mogen de burgers volgens Mencius de deugdzaamheid van hun vorst in twijfel trekken.