Home Beroepseer: beter, sterker, moediger
Werk

Beroepseer: beter, sterker, moediger

Moed, loyaliteit, heldendom en eer moeten weer een leidraad worden voor ons werk, vindt Dorien Pessers, jurist en bestuurslid van de Stichting Beroepseer. Juist de moderne verzakelijking werkt die eer tegen, en anders wel onze gemakzucht.

Door Anton de Wit op 10 augustus 2009

beroepseer eer beroepstrots trots Dorien Pessers beeld Ingrid Joustra

Moed, loyaliteit, heldendom en eer moeten weer een leidraad worden voor ons werk, vindt Dorien Pessers, jurist en bestuurslid van de Stichting Beroepseer. Juist de moderne verzakelijking werkt die eer tegen, en anders wel onze gemakzucht.

Cover van 07-2009
07-2009 Filosofie magazine Lees het magazine

‘Ieder mens verlangt ernaar om beter te zijn dan hij eigenlijk is. Tegelijkertijd zijn we allemaal voortdurend bang en laf, we ontlopen onze verantwoordelijkheden, we nemen zo vaak niet de moeite om een positie in te nemen. Gemakzucht is altijd een aantrekkelijke escape. Toch besef je dat je daarmee uiteindelijk niet ver komt en zo ook niet echt een zinvol en menswaardig leven kunt leiden. Je zou graag beter willen zijn, sterker en moediger dan je in werkelijkheid bent.’

Moed, loyaliteit, heldendom, zelfopoffering, en bovenal: eer. De termen die Dorien Pessers in de mond neemt lijken uit een ridderroman afkomstig. Maar er is geen reden om ze als bombastische flauwekul af te doen, zegt ze stellig. We hebben er – althans, als het goed is – allemaal dagelijks mee te maken. Gewoon op ons werk. Of we nu brandweerman of arts of ambtenaar zijn. ‘Wat maakt dat je plezier hebt in je werk? Dat jou het vertrouwen wordt geschonken om naar eigen inzicht te handelen, zij het natuurlijk in overstemming met de regels van je ambacht. Dat je in die ambachtelijkheid je eer vindt, je zelfrespect, je zelfvertrouwen. Maar door schaalvergroting en verzakelijking krijg je de kans niet meer om autonoom en naar eer en geweten te handelen. Alles is tot in detail gereguleerd. Dat tast ons aan in onze beroepseer.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Dromen

Ze spreekt met het gemak en de felheid van iemand die dit pleidooi al meer dan eens heeft gehouden. Dorien Pessers is, behalve hoogleraar rechtstheorie aan de Vrije Universiteit en de Universiteit van Amsterdam, bestuurslid van de Stichting Beroepseer. Met onder meer haar medebestuurslid Thijs Jansen stelde ze enkele jaren terug al de spraakmakende bundel Beroepszeer. Waarom Nederland niet goed werkt samen. Onlangs verscheen de opvolger van die bundel: Beroepstrots. Een ongekende kracht. Ook aan dat boek leverde Pessers een bijdrage, een essay over de actualiteit van het eerbegrip. Ze heeft het zelf liever over beroepseer dan over beroepstrots, zegt ze. ‘Trots is een reactie achteraf. Een arts heeft een patiënt beter gemaakt, en is daar vervolgens trots op. Eer gaat echter aan je prestaties vooraf. Dat voelt die arts al als de patiënt nog in de wachtkamer zit.’

Maar waaruit bestaat die eer nou precies? Precies uit dat verlangen om meer te zijn dan we eigenlijk zijn, antwoordt Pessers. Eer heeft alles te maken met waardigheid, stelt ze. ‘Onze waardigheid schuilt natuurlijk in onze menselijkheid, maar slechts gedeeltelijk. Waardigheid zit niet in onze zwarte driften, hebzucht, wellust en barbarij, maar in het feit dat wij dat alles kunnen overwinnen als wij ons best doen.’ De homme rêvé, de gedroomde mens, wordt die ideale mens wel genoemd. Dat in tegenstelling tot de homme situé, de gesitueerde mens, ofwel de mensen die wij daadwerkelijk zijn, met al onze tekorten. ‘Maar om een homme rêvé te worden, moeten wij ook een homme rêvant zijn, een dromende mens.’

Droombeelden zijn uiterst nuttig, beklemtoont Pessers. Ze hebben niets met escapisme of naïviteit te maken. Integendeel, ze reiken ons een beter perspectief aan voor de werkelijkheid. ‘Kinderen zijn daar nog heel zuiver in. Ze willen de beste brandweerman of politieman of sporter of zelfs een held worden. Al die dromen en dagdromen wijzen op een verlangen om hun eigen krachten te overstijgen. En volwassenen doen het ook nog. Je verlangt er naar het beste te zijn in je werk, het mooiste artikel te schrijven, of dé oplossing te bieden voor de economische crisis. De verbeeldingskracht is er dus, maar als die geen enkel aanknopingspunt meer vindt in de cultuur, de politiek of de realiteit van de arbeidsmarkt, dan blijft er niets van over. Dan worden mensen cynisch, of hun eergevoel slaat door in eerzucht en megalomanie – zo ontstaat het grote graaien van de managers. En dergelijke amorele zakkenvullers zijn lange tijd de enige helden geweest. Tegen captains of industry als Timmer, Boonstra en Van der Hoeven werd opgekeken, niet meer tegen de agent of arts of brandweerman.’

Zijn en lijken

Maar inmiddels neemt het bedrijfsleven maatschappelijk verantwoord ondernemen toch ook serieus. Er wordt, ook in professionele sfeer, volop over waarden en deugden als eerlijkheid, verantwoordelijkheid en duurzaamheid gesproken. Waarom zouden we het dan ook nog over eer moeten hebben? Zijn harde regels en beroepsethiek niet veel belangrijker en wezenlijker dan beroepseer? Pessers: ‘Maar wat gebeurt er met jou als je de regels overtreedt? Stel je dan objectief vast: “Goh, ik heb vandaag drie regels van mijn beroepsethiek geschonden.”? Nee, als je ietwat gevoelig bent zul je je er schuldig om voelen, je schaamt je er voor, omdat je niet hebt beantwoord aan je geïdealiseerde zelfbeeld. Dan gaat toch om het gevoel van eer.’

‘Wist je dat het oudste persoonlijkheidsrecht dat wij in ons Europese rechtssysteem kennen de schending van eer als belangrijk vergrijp beschouwt? Die werd gezien als inbreuk op jezelf, je suum, je persoon. Eer heeft alles met je identiteit te maken, je psychische eigenheid. Eer is een psychologische categorie, en als dusdanig een voedingsbodem om deugden te laten floreren. Als die eer er niet is, dan wordt de ethiek een tamelijk cerebraal iets. Dan zeg je: Ach kom, laat ik mij bij deze gelegenheid eens ethisch gedragen.’

‘Eer heeft te maken met ‘zijn’, terwijl het bij het volgen van regels gaat om ‘lijken’. Waar gaat het om: moet ik, als rechter of als burgemeester of wat dan ook, slechts fatsoenlijk lijken of daadwerkelijk fatsoenlijk zijn? Dat is het oude twistpunt tussen de Renaissancefilosofen Machiavelli en Erasmus.’ Voor die laatste was oprechtheid belangrijk, terwijl het Machiavelli weinig uitmaakte of je een goed mens bent. Zolang de mensen maar denken dat je dat bent. Zelf kiest Pessers nadrukkelijk de zijde van Erasmus, die de schone schijn niet voldoende vond. ‘Door je eergevoel wil je volgens mij uiteindelijk toch fatsoenlijk zijn, en niet alleen voor de bühne fatsoenlijk schijnen. De meeste mensen zullen zich wanneer zij slechts fatsoenlijk lijken aan het einde van de dag toch ongemakkelijk voelen. En waarom? Omdat je een toneelstuk hebt opgevoerd, omdat je niet eerlijk bent geweest, ook niet voor jezelf. Je bent toneelmatig geworden.’

Smiling professions

Precies het toneelspelen lijkt vandaag de dag de maat te zijn. Volgens Pessers komt dat doordat commerciële bedrijfsmodellen leidend zijn geworden, ook in de publieke sector. ‘De dienstverlenende beroepen zijn smiling professions geworden: je wordt een marktkoopvrouw waar je eerst een professional was. Je moet klanten zien te winnen met reclamecampagnes, met ogenschijnlijke klantvriendelijkheid, met stiptheid, noem maar op. De toneelmatige virtuele wereld van de markt, van de reclame, is de publieke sector binnengedrongen.’

‘Het is een kwalijke zaak dat het onderscheid tussen markt en publieke domein steeds onduidelijker wordt. Als de groenteboer tegen jou zegt dat je meer fruit moet eten, dan denk je: ja, jij wil je waren verkopen. Als de dokter zegt dat je meer fruit moet eten dan denk je dat het een oprecht advies is ten behoeve van jouw gezondheid. Maar wat we nu krijgen is dat het onderscheid verdwijnt en dat we niemand meer kunnen vertrouwen. Je weet niet meer wat reclame is en wat oprecht. Als de dokter mij nu een medicijn voorschrijft, moet ik me afvragen welke belangen van de farmaceutische industrie meespelen.’

Ook in haar eigen werk aan de universiteit merkt ze de opmars van de toneelmatigheid. ‘Moedeloos word je ervan. Om onderzoeksgelden te krijgen moeten we de concurrentie aan en voorstellen indienen. Eerst kijk je dan wat voor voorgegeven thema’s er nu weer gekozen zijn, en dan ga je je voorstel daar naartoe schrijven, doorspekt met de modieuze termen die de subsidieverdelers willen horen. Het is natuurlijk allemaal innovatief, excellent en internationaal onderzoek dat je gaat verrichten binnen een centre of excellence, waar je met uitsluitend toponderzoekers samenwerkt. Zo zit je de zaak te bedriegen om die gelden maar binnen te krijgen. Ik ervaar dat als een aantasting van mijn beroepseer en de waardigheid van de wetenschappers, dat je zo moet hoereren en leuren. En dat je je vervolgens moet onderwerpen aan op wantrouwen gebaseerde toezicht- en visitatiecommissies die toezicht moeten houden op die zogenaamde excellente internationale toponderzoekers. Doodziek word je ervan. En dit speelt niet alleen in de wetenschap. Ik bemerk die pijn overal, in de gezondheidszorg, de advocatuur, het onderwijs.’

Goed voorbeeld

Maar kun je er iets aan doen, behalve dan ontslag nemen en je in volledige autonomie terugtrekken in een hutje op de hei? Ja, denkt Pessers. Bovenal, zoals ze al zei, vasthouden aan je dromen en idealen. Ook als je geen stoer en heroïsch beroep hebt als brandweerman kun je immers het verlangen blijven koesteren om er het beste van te maken. Daarmee voorkom je niet alleen dat je zelf cynisch wordt, maar je geeft ook nog eens het goede voorbeeld aan anderen. ‘Wat voor indruk maak je op je kinderen als zij papa en mama alleen maar uitgeput op de bank voor de buis zien liggen na een vermoeiende werkdag? Nee, je moet je beroepseer ook voorleven. Dat kinderen zien dat je ergens in gelooft en daar een offer voor wil brengen. Papa is dokter en staat soms midden in de nacht op om mensen beter te maken. Dat.’

‘Het is van het grootste belang dat je je kinderen fatsoen voorleeft, en zelfbeheersing, zelfoverstijging. Dat hoef je natuurlijk niet de hele dag te doen. Maar op cruciale momenten in het leven moet je duidelijk maken dat je probeert beter te zijn dan je bent.’ En behalve voorleven is ook voorlezen van belang, aldus Pessers. Want zoveel klassieke literatuur is doordrenkt van de deugden die je met eer kunt associëren. ‘Sprookjes, mythen, sagen – die zijn allemaal zo belangrijk. Kinderen zitten zo ademloos te luisteren wanneer je ze over Hector en Achilles of Tristan en Isolde of Koning Arthur voorleest. Het blijven eeuwig mooie verhalen over zelfopoffering en moed en dapperheid. Kinderen zitten met open mond te luisteren. Een verhaal waarin de hoofdpersoon zich klakkeloos voegt naar de oneigenlijke eisen van een manager doet ze natuurlijk helemaal niets.’

‘Daar heb je het weer: verbeeldingskracht. We moeten blijven dromen en streven naar een betere situatie, om die homme rêvé te worden. Dat is zo belangrijk, ook nu we met die economische crisis zitten. We hebben verhalen nodig, iets wat ons inspireert – geen dorre praatjes over het bruto nationaal product.’

Beroepstrots. Een ongekende kracht
Thijs Jansen, Gabriel van den Brink en Jos Kole (red.)
Boom
436 blz.
€ 22,50

De Stichting Beroepseer is een ‘netwerkbeweging’ die zich richt op het terugbrengen van trots op ons werk. Daartoe publiceert de stichting boeken en artikelen. De leden van het netwerk geven ook praktijkadviezen: ze bieden organisatieadvies aan, begeleiden en coachen. Zie www.beroepseer.nl