Home Het goede, ware & schone: Ronald Plasterk

Het goede, ware & schone: Ronald Plasterk

Door Anton de Wit op 21 maart 2005

03-2005 Filosofie magazine Lees het magazine

'Wat ik als columnist meeneem uit het domein van de wetenschap, is een attitude. De nadruk op common sense en op feiten, de neiging om af en toe aan systeempje pesten te doen.' Onderzoeker en columnist Ronald Plasterk over de grenzen van wetenschap, ethiek en politiek.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Ronald Plasterk (1957) is een zegen voor koppenmakers. Hij drukt zich uit in heldere, smeuïge oneliners, keurig afgestemd op het lezerspubliek van het blad dat hem aan het woord laat. Filosofie is misverstanden door nieuwe misverstanden vervangen. Alle nuttige kennis hebben we te danken aan de natuurwetenschappen. Filosofie is een versiersel. En zo gaat hij nog even door, glunderend als een sadistische tandarts die zonder verdoving kies na kies trekt.

Plasterk heeft het uitdelen van plaagstoten zo ongeveer tot kunst verheven. Hij mag graag pretenties doorprikken, zegt hij, hij ziet dat zelfs als een leidmotief in de columns die hij voor onder meer Buitenhof uitspreekt en voor de Volkskrant schreef. Nooit zit hij verlegen om onderwerpen waarmee hij het hartgrondig oneens is. De toetreding van Turkije tot de EU, de oorlog in Irak, orthodoxe én niet-orthodoxe gelovigen, de Europese grondwet, het regeringsbeleid.
Wat niet deugt maakt hij voortdurend en met zichtbaar genoegen duidelijk. Maar waar staat deze moleculair geneticus en columnist zelf? Wat deugt wél in zijn ogen? ‘Het is lastig om dat te benoemen’, zegt Plasterk. ‘Het klinkt zo snel pretentieus. Rechtvaardigheid. Rede. Matigheid. Het zijn grote woorden, daarom zou ik er niet uit mezelf over beginnen. Ze moeten blijken.’

Doemscenario’s
Ronald Plasterk mag in woord wars zijn van filosofische en ethische vragen, hij stelt ze zelf wel degelijk, geeft hij volmondig toe. ‘En het verbaast me dat niet meer mensen tegen me zeggen: “Waarom zet jij je zo af tegen ethici? Je bent er zelf één!” Ik denk dat iedereen die zich systematisch en gearticuleerd bezighoudt met waardeoordelen een ethicus is. Ik weet niet of dat een definitie uit de boekjes is, maar zo zou ik het omschrijven. Het moet systematisch zijn, dus niet zomaar een keertje. En het moet gearticuleerd zijn, dus je moet proberen onderliggende argumenten tot hun axioma’s terug te brengen, waar mogelijk. Dan zijn columnisten in feite natuurlijk ethici.’

Zijn norm- en plichtbesef kreeg hij van jongs af aan mee. ‘Mijn moeder zei altijd: “Je kunt goed leren, maar denk daarom niet dat je beter bent dan anderen. Je mag blij zijn dat je bepaalde zaken makkelijk in je opneemt, maar daar moet je vervolgens anderen wel van laten profiteren.” Dat besef is er een beetje ingeramd, en terecht. Ik heb altijd bij me laten afkijken, ging speciaal voor mijn klasgenoten zelfs groter schrijven. En tegenwoordig zet ik me in voor de medische wetenschap, waar veel mensen toch profijt van hebben. Ik vind dat je met zo’n verantwoordelijkheid niet lichtvaardig om moet gaan.’

Als directeur van het gerenommeerde Hubrecht Laboratorium in Utrecht heeft Plasterk de leiding over een onderzoek naar de DNA-structuur van kleine organismen. Schitterend en fascinerend, vindt hij, maar over de bredere betekenis van zijn onderzoek is hij terughoudend. Hij wil vooral geen irreële verwachtingen wekken. Want waar de onbekendheid met de wetenschap vroeger leidde tot Frankenstein-achtige doemscenario’s, signaleert Plasterk tegenwoordig juist een ongebreideld optimisme. ‘Toen het menselijk genoom in kaart werd gebracht, riepen sommigen: “Vertel me wat uw DNA is en ik zal u zeggen wie u bent.” Wat een “overstatement”! Je bent je DNA niet, dat is gewoon flauwekul. Tegenwoordig zijn er ook mensen die denken dat we over een aantal jaar Japans kunnen leren door een chip in de hersenen te plaatsen. Ook dat is wetenschappelijk gezien ronduit onzin. Alles wat we weten over hoe de hersenen werken – en dat is niet veel – weerspreekt dat. We moeten wel bescheiden blijven. Wetenschappers hebben nu dus eerder de taak om het optimisme enigszins te temperen.’

Dat levert direct een dilemma op, aldus Plasterk, omdat wetenschappers tegelijkertijd een draagvlak moeten creëren voor wat zij doen. ‘Dat is een delicate balans. Kijk nu naar de hype rond stamcelonderzoek. Ook politiek gezien is het interessant dat Nancy Reagan momenteel campagne voert tegen Bush en voor stamcelonderzoek. Zij denk dat dergelijk onderzoek de Alzheimer van haar man had kunnen genezen. Dat is echter nog maar zeer de vraag. Wat doe je dan als wetenschapper? Ga je Nancy Reagans visie enthousiast beamen, omdat zij jou nu eenmaal steunt en jouw onderzoek verder wil helpen? Of zeg je: fijn dat je voor mijn onderzoek bent, maar dat is toch wel erg optimistisch? Ik ben geneigd voor dat laatste te kiezen. Als je allerlei beloftes gaat maken, worden mensen uiteindelijk cynisch. En los daarvan vind ik het moreel verwerpelijk, je moet gewoon zeggen waar het op staat.’

Wetenschapsquiz
Maar waarom vertelt hij dan niet vaker wat men wél kan verwachten van zijn vakgebied? Plasterk: ‘Het is wel belangrijk om de bevindingen van wetenschappelijk onderzoek te communiceren naar de samenleving, maar dat is een taak van het veld als geheel. Dat hoef je niet van iedere individuele onderzoeker te vragen. De één wil gewoon met zijn vak bezig zijn, de ander heeft er lol in om bij een wetenschapsquiz op tv te gaan zitten. Nou, dat is dan mooi verdeeld. Ik heb de neiging om mijn publieke activiteiten en mijn wetenschap gescheiden te houden. Dat doe ik met name omdat andere mensen die neiging niet hebben. Ik heb er altijd de pest in als ik aan een universiteit een voordracht houd over moleculaire genetica, en ik word geïntroduceerd als columnist van Buitenhof. Dan denk ik: ja hoor eens, daarom ben ik hier toch niet? Net zo min zijn mijn columns een geschikte plaats om over wetenschap te praten, columns zijn er voor politiek debat. Ik verdedig de wetenschap wel en mag waandenkbeelden graag belachelijk maken, maar ik ben niet zo van het genre “de professor vertelt”. Ik lees dat zelf ook niet graag op de opiniepagina tijdens het ontbijt.’

‘Wat ik als columnist wel meeneem van het domein van de wetenschap, is een attitude. Ik probeer daar alleen niet te veel over na te denken, ik ben dan altijd bang dat het niet meer werkt – bovendien heeft het iets ijdels. Maar goed, ik herken wel dat ik in mijn columns een houding heb waarin mijn wetenschappelijke achtergrond weerklinkt. De nadruk op common sense en op feiten, de neiging om af en toe aan systeempje pesten te doen. Dat doe je in wetenschappelijke experimenten ook: als ik hier trek of daar iets weghaal, wat gebeurt er dan?’

Plasterk houdt mensen op die manier graag een spiegel voor. ‘Dat hoort bij het genre van de column; mensen op andere gedachten brengen, ze dwingen ergens op een andere manier naar te kijken. Neem nu het minderhedendebat. Twintig jaar geleden was het leuk om linkse politici erop te wijzen dat zij uit politiek correcte overwegingen zeer tolerant waren naar minderheden, maar daardoor in de knel kwamen met hun standpunten over feminisme. Toen in die tijd problemen ontstonden met Marokkaanse jongens die meisjes lastig vielen, mocht je daar niks over zeggen van een partij als GroenLinks. In hun wereldbeeld had je twee soorten mensen: slechte mensen en zielige mensen. Toen was het leuk om dat te spiegelen, maar nu iedereen naar rechts gaat, is het leuk om het tegenovergestelde te doen. En te zeggen: wacht eens, als je zo tegen bijzonder onderwijs tekeer gaat, hoe moet je dat rijmen met wat je vindt over gereformeerden in dit land?’

Het ‘ietsisme’
Maar meet hij op dat vlak zelf niet evengoed met twee maten? Christenen slaat hij met plezier met de Verlichting om de oren, dus waarom is hij dan ook niet strenger voor de islam? ‘In Nederland zijn christenen aan de macht, tot aan onze premier toe. Zij kunnen wel een duw hebben. Dat is wat anders dan moslims die nu toch al veel voor de kiezen krijgen, die al bijna moeten gaan verklaren dat ze het niet met een moord eens zijn. Terwijl ik in de tijd dat Volkert van der G. Pim Fortuyn vermoordde maar heel weinig Nederlands-hervormden heb horen zeggen: “Wij zijn ook Nederlands-hervormd, maar dat wil nog niet zeggen dat wij deze moord goedkeuren.” Op moslims ligt die druk wel. Dus dat je daar voorzichtig mee omgaat vind ik logisch.’

Bovendien, gaat Plasterk verder, hebben christenen inmiddels bijna alles losgelaten waar ze in geloven. ‘Ze geloven niet dat de wereld is gemaakt zoals in de bijbel staat, ze geloven niet dat ze na hun dood hun grootmoeder terugzien, ze geloven alleen maar in “iets”.’ Plasterk bedacht daar de term ‘ietsisme’ voor, een verschijnsel dat hij al jaren hekelt in zijn columns. ‘Ten opzichte van de islam ligt dat een slagje anders, omdat die orthodoxie helemaal niet overwonnen en ongevaarlijk is. En dan denk ik: laat al die moslims in godsnaam maar ietsist worden. Ik bedoel, dat van die maagden na je martelaarsdood is toch allemaal geouwehoer, laten we het daar alsjeblieft allemaal over eens blijven.’

In dat opzicht is het ietsisme dus ‘een stap in de goede richting’, aldus Plasterk. Maar die goede richting blijft voor hem een nuchtere, wetenschappelijke werkelijkheid. ‘Anders dan in de jaren ’60 en ’70 populair was te denken, ben ik van mening dat wetenschappelijke waarheden geen sociaal-economische constructies zijn of gevolg van onderhandelingen. De structuur van het DNA-molecuul heeft niets te maken met het kapitalisme. Ik heb altijd een heel positivistische kijk op de wetenschap gehad: sommige dingen zijn gewoon het geval. Wij treffen onszelf allemaal tot onze verbazing op deze wereld aan en weten verder ook niet wat wij daar mee moeten. Het minste wat je dan kunt doen is constateren dat wanneer je een baksteen loslaat, die naar beneden valt. Dat noem je dan de zwaartekracht. Als je op die wijze vol verbazing zeventig, tachtig jaar rond kunt stappen op deze aarde, vind ik dat al heel wat.’