Home Praktische filosofie Waarom we meer praktisch filosofen nodig hebben
Praktische filosofie

Waarom we meer praktisch filosofen nodig hebben

Door Jos Kessels op 3 november 2025

Socrates en Alcibiades praktisch filosofen
‘Socrates en Alcibiades’, olieverfschilderij door Christoffer Wilhelm Eckersberg uit 1813/1816
Wat doet een praktisch filosoof? Helpen denken, schrijft Jos Kessels. ‘Want wat doe je als je geen helder idee hebt van wat je te doen staat?’

Dit artikel krijg je van ons cadeau

Wil je onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? Je bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en je hebt direct toegang.

Onlangs kreeg ik de vraag voorgelegd wat ik nu eigenlijk voor werk doe. ‘Ik werk als praktisch filosoof,’ antwoordde ik. ‘Wat houdt dat in,’ was de wedervraag. Kennelijk kunnen veel mensen zich daar geen voorstelling van maken. Wat doe je als filosoof nu concreet? En hoe kan filosofie ooit praktisch zijn? Het is hun een raadsel waarvoor je bij een filosoof zou aankloppen. Waar heb je dan behoefte aan? En: ‘Wordt er al niet te veel tijd verspild aan gepraat dat niets oplevert?’

Ik antwoordde dat mijn werk bestaat uit gezamenlijk onderzoek van allerlei kwesties. Meestal gaat het om wat een bepaald begrip inhoudt: ‘kwaliteit van zorg’, ‘leiderschap’, ‘samenwerking’, ‘integriteit’ en dergelijke. Het gaat erom te verhelderen wat zo’n begrip betekent, door betrokkenen systematisch hun eigen opvattingen te laten analyseren. Daardoor komen ze op het spoor van dragende ideeën, richtinggevende waarden. Dat is heilzaam – voor henzelf en voor het werk dat ze doen.

Jos Kessels (1948) is filosoof en schrijver. Hij leidt al meer dan veertig jaar gesprekken met onder anderen managers en bestuurders.

Maar ook die uitleg leek niet veel te helpen. Ze zaten nog steeds glazig te kijken. Want wat had dat met filosofie te maken? Kennelijk was hun verwachting dat je bij filosofie onvermijdelijk college krijgt over een beroemde, oude en dode denker wiens teksten ze zelf nooit zullen lezen, omdat die veel te moeilijk zijn. Dat is de grote misvatting waar je als praktisch filosoof telkens tegenaan loopt, dat er bij filosofie vaak Grote Namen en Abstracte Complexe Ideeën komen kijken waar je als niet-ingewijde niet bij kunt. Anders is het geen filosofie.

Zeven sloten tegelijk

Die misvatting hebben de filosofen overigens aan zichzelf te wijten. In de oudheid ging filosofie nog over de vraag wat goed leven praktisch inhield en hoe je je erin kunt bekwamen. Maar in de middeleeuwen werd zij de ‘dienstmaagd van de theologie’, en later het hulpje van de wetenschap. Filosofie was enkel nog gericht op onderzoek van abstracte academische kwesties. Dat is sindsdien zo gebleven. Weliswaar is bij ons in de jaren tachtig naast de academische filosofie ook de publieksfilosofie opgekomen. Die wil de Abstracte Complexe Ideeën voor een breed publiek toegankelijk maken. Maar ook daar staat het inzicht van de ingewijden in die ideeën voorop.

Gelukkig is in die tijd ook de praktische filosofie opgekomen. Zij keert de geijkte volgorde om. Zij gaat niet over de grote ideeën van anderen, maar over die van jezelf. Of je ze wel kent, en of ze kloppen en waarom dan. Zij leert je zelf te zoeken naar de dragende ideeën in je werk en je leven. Want wat doe je als je geen helder idee hebt van wat je te doen staat, en waarom of waarvoor? In zeven sloten tegelijk lopen, zei mijn moeder dan vroeger.

‘Maar waarvoor precies zouden wij jou als filosoof inhuren op het werk,’ wil de aanhouder weten. ‘Omdat ik je kan helpen nadenken,’ antwoord ik dan. Vaak volgt daarop de reactie: ‘Maar wij kunnen al heel goed nadenken. En we hebben geen tijd voor abstract gepraat.’ Waarop ik reageer met: ‘Ja, dat is nu juist het probleem, dat je dat denkt.’

Meestal is dat prikkelend genoeg om een gesprekje uit te lokken: ‘Hoezo? Wat is dan het probleem?’ Ik steek vervolgens een verhaaltje af in de trant van: tijd is prioriteit. Als het belangrijk is, is er altijd tijd voor. Het probleem is niet dat er geen tijd is, maar dat mensen niet weten hoe ze gezamenlijk moeten nadenken over wat belangrijk is. Wat hun leidende ideeën zijn of richtinggevende visie, de waarden en doelen waar het hun eigenlijk om gaat – dat kunnen ze niet helder krijgen. En evenmin kunnen ze er een zinnig gesprek met andere betrokkenen over voeren. Daar komen inderdaad Grote Begrippen bij kijken: ‘kwaliteit’, ‘rechtvaardigheid’, ‘verantwoordelijkheid’, ‘gelijkheid’, ‘goed leven’, noem maar op. En elk gesprek daarover ontaardt snel in discussies en controverses, of het verzandt in abstracties en algemene verwarring. Het levert nooit iets op, behalve wrevel en frustratie.

Filosofie als ambacht

Dit is de eerste stap, duidelijk maken wat het echte probleem is: het onvermogen om na te denken over wat belangrijk is. De tweede stap is uitleggen wat de consequenties zijn als je dat verwaarloost. Dan verandert namelijk wat professionals beschouwen als hun beroeps-eer – hun vak, hun specifieke bekwaamheid, de kern van hun werk – in beroeps-zeer. Ze krijgen het gevoel dat er wel eindeloos over organisatorische kwesties wordt vergaderd, maar dat er nooit tijd is om het te hebben over wat zij echt belangrijk vinden. En dat doet zeer. Ze hebben behoefte aan een cultuur van reflectie, in plaats van al dat vergaderen. De vraag is alleen: hoe krijg je zo’n cultuur voor elkaar?

De derde stap is dan een inkoppertje: daar heb je iemand voor nodig die de kunst van de dialoog verstaat, de dialectiek. Iemand die niet terugschrikt voor onderzoek van Grote Begrippen. Die in staat is het gesprek concreet te houden. Die discussie en debat in goede banen weet te leiden, ook als er hitte ontstaat. Die je de taal en de vaardigheden van gezamenlijke reflectie bijbrengt en je laat ervaren hoe inspirerend zo’n onderzoek kan zijn. Een soort Socrates. Een filosoof op de markt.

Er zijn academische filosofen die onderzoek doen aan de universiteit, er zijn publieksfilosofen die optreden in de media en op podia, maar er zijn ook praktische filosofen. Zij zijn de ambachtslieden van de filosofie. Het is een heel ander slag dan de academische en publieksfilosofen. Hoe komt het dat zij veel minder bekend zijn? Er is grote behoefte aan. Is het omdat zij, de ambachtelijke filosofen, minder aan grootspraak doen? Of omdat ze datgene wat ze betogen ook zelf in de praktijk moeten laten zien?

Twee soorten gesprekken

Laten we eens kijken hoe je een cultuur van reflectie in een organisatie ontwikkelt. Het begint met de vaststelling dat er meestal maar twee soorten gesprekken worden gevoerd. Enerzijds de koetjes en kalfjes, de smeerolie van alle contact tussen mensen; dat gesprek is vrij van nut. Anderzijds de vergadering of het resultaatgerichte gesprek. Dat is nadrukkelijk gericht op nut. Er moet iets uitkomen, een probleemanalyse, een afspraak, een actiepunt. Af en toe wordt er wel geprobeerd nog een derde soort gesprek op gang te krijgen, een onderzoek van Grote Begrippen, maar dat loopt zoals gezegd nooit goed. Het ontbreekt de meeste mensen nu eenmaal aan dialectisch vermogen. Dat is juist het ambacht van de praktische filosoof.

Daarnaast heb je voor een onderzoek van Grote Begrippen nog iets heel anders nodig, net als bij de twee andere vormen van gesprek. Dat zijn dagelijks terugkerende rituelen. Een ritueel is een gewoonte, een gebruikelijke manier van doen, een ceremonie die voortdurend herhaald wordt. Zolang reflectie geen herhaald ritueel wordt in een gemeenschap ‘zal er geen einde komen aan ons ongeluk’, zegt Socrates in Plato’s Politeia.

De kracht van herhaling

Hoe kun je van gezamenlijke reflectie een ritueel maken? Bijvoorbeeld door van elke vergadering een afgebakend deel te besteden aan reflectie. Neem een van de bovengenoemde Grote Begrippen, bijvoorbeeld ‘kwaliteit’. Wat valt er in ieder geval onder dat begrip? Wat valt er in ieder geval niet onder? Wat zit er in het grijze gebied daartussen? Kun je er concrete voorbeelden van geven? Hoe beoordeel je die? Wat zijn je maatstaven? De kunst is niet in korte tijd een definitief antwoord op zulke vragen te bepalen, maar de verschillende visies die tevoorschijn komen naast elkaar te leggen, voor gezamenlijke inspectie.

Daar heb je meer tijd voor nodig dan er normaal gesproken is in een vergadering. Dus als je midden in dat gesprek zit, is de tijd op en wordt het afgekapt. Volgende keer verder. De kracht van een ritueel zit in de herhaling. Door er telkens een beetje tijd aan te besteden ontstaat er geleidelijk een gezamenlijke taal, een vertrouwde manier van doen, een beeld van welke fundamentele vragen er spelen en wat iedereen daarover vindt, wat de dragende ideeën zijn in de groep. Bovendien leer je al doende de benodigde dialectische technieken hanteren. Is dat verloren tijd?

Een andere manier om dat gesprek over Grote Begrippen goed te voeren, is af en toe een dagdeel nemen om een specifieke kwestie te onderzoeken aan de hand van een concrete casus. Dat is de klassieke vorm van de socratische methode, in de traditie van de Duitse filosoof Leonard Nelson (1882-1927). Om een indruk te geven van wat daarbij komt kijken geef ik een voorbeeld. Ik kreeg een groepje onderwijsmanagers voor mijn neus, bij een ‘diner pensant’. Ze hadden binnen hun instelling allemaal een eigen vakgebied en een groep onderzoekers waaraan ze leiding gaven. Nu wilden ze nadenken over de vraag hoe ze vanuit hun verschillende expertises konden bijdragen aan de gezamenlijke ambitie: structurele kenniscreatie tot stand brengen. Het klonk mooi en nastrevenswaardig. Maar ik was sceptisch. Ik betwijfelde of het een echte vraag voor ze was. Maar wie ben ik om hun vraag te bepalen? De echte vraag komt toch altijd vanzelf boven in een socratisch gesprek.

Een deelnemer maakte de kwestie concreter. Ze hadden als docenten een heidag gehad, waar ‘het gesprek tussen verschillende kenniskringen’ had moeten ontstaan. Maar in plaats daarvan ontstond er een conflict, en dat was niet voor het eerst. Waarom konden ze als professionals steeds maar niet tot ‘een vruchtbare, kennis opbouwende dialoog’ komen? Ook dat is bepaald niet een goede vraag voor een socratisch gesprek, alleen al omdat ze gericht is op oorzaken in plaats van op redenen. Maar ze had in elk geval meer lading.

Even tussendoor …

Meer lezen over praktische filosofie? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:

Ontvang wekelijks de beste artikelen van Filosofie Magazine en af en toe een aanbieding.

Vervolgens kwam iemand met een echte casus. Hij was net begonnen aan een nieuw onderzoeksproject toen zijn vrouw ziek werd en hij een half jaar uit de running moest. In zijn afwezigheid hadden zijn medewerkers bedacht dat het systeem van dataverzameling niet deugde. Zij wilden een nieuw systeem aanschaffen. Maar de casusgever vond dat te duur en tevens onnodig, gezien zijn ervaring. Daarom had hij er bij zijn terugkomst zijn veto over uitgesproken. Dat had de verhoudingen nogal verstoord. Hoe kon hij het vertrouwen herstellen?

Just do it

In het gesprek dat volgde, werden de moeilijkheden duidelijk: stevige concurrentie op het werk, haantjesgedrag, voortdurend elkaar op een vriendelijke manier pijn doen, praten over een ‘lerende, innoverende, kennis creërende gemeenschap’ zonder daadwerkelijk verbinding met collega’s aan te gaan. Hoe zouden zij ooit voor structurele kenniscreatie kunnen zorgen als ze er zelf al niet toe in staat waren? Moedeloos klonk het. Zaten ze soms collectief op een fout spoor?  

Het deed me denken aan de mentor die ik had toen ik vanuit de universiteit als filosoof de markt op wilde. Dat was een consultant, een directeur van een gerenommeerd adviesbureau. Op een dag kwam ik bij hem aanzetten met een heus bedrijfsplan, netjes uitgewerkt op A4’tjes. Hij wierp er een terloopse blik op, verscheurde toen de velletjes en gooide ze in de prullenbak. ‘Allemaal bedrijfskundige onzin,’ was zijn oordeel. Ik zat op een fout spoor. Er gold in zijn ogen maar één wet op de markt: als je iets wilt, moet je het gaan doen. Ermee beginnen. Dat was waar het om draaide. Het is me altijd bijgebleven.

Tegen het eind van het gesprek kwamen de onderwijsmanagers uit op een soortgelijke conclusie. Waar het werkelijk om ging, zei iemand, was de vraag: ‘Hoe krijgen we de toga uit en de overall aan?’ Het was mij uit het hart gegrepen. Filosofie is streven naar wijsheid. Maar wat is wijsheid? In ieder geval niet dat ieder steeds maar zijn eigen theorie van kenniscreatie verkondigt. Om een cultuur van gezamenlijke kennisontwikkeling op te bouwen moet je er simpelweg mee beginnen, in plaats van het er alleen over te hebben. Dat wil zeggen, daadwerkelijk gesprekken voeren, ideeën onderzoeken, van mening verschillen, lastige vragen stellen, professionele onenigheid aangaan in plaats van ontlopen. Dialectiek, het vermogen goede dialogen te voeren, is vooral een kwestie van doen.

Maar ja, hadden ze daar wel tijd voor? En hadden ze daar wel zin in?

Bestaansrecht

Waar kun je de dialectische technieken leren om zulke vormen van reflectie tot stand te brengen? Je zou denken: bij de studie filosofie. Maar recentelijk hoorde ik dat de leiding van de faculteit Geesteswetenschappen aan een Nederlandse universiteit had besloten dat er in het programma Filosofie geen ruimte was voor praktische vaardigheden of de toepassing van filosofie. Merkwaardig! Stel je voor dat een jurist aan de universiteit zich niet met de rechtspraktijk zou bemoeien. Of dat een academische medicus zich verre zou houden van patiënten. Of dat docenten economie of psychologie of onderwijskunde de praktische toepassing van hun vak negeren. Zou je niet denken dat ze dan hun bestaansrecht verliezen?

Toch is dat precies de situatie in de academische filosofie. Die bestaat uit buitengewoon veel theorie, vaak zonder noemenswaardige praktijk. Sterker nog, er heerst in veel gevallen nog steeds de opvatting dat filosofie bedrijven buiten de alma mater eigenlijk het opgeven van het vak is. De enige echte filosofie is de academische, die zich enkel met zichzelf en met andere wetenschappen bezighoudt. Ik herinner me nog hoe verbaasd ik was tijdens mijn studie toen bleek dat ‘praktische filosofie’ gewoon theoretische filosofie was. Er kwam geen ervaring aan te pas, alle voorbeelden waren abstract (‘de Titanic vergaat, er liggen vijftig mensen in het water bij een vlot waar er maar vijventwintig op kunnen; wie moet gered worden?’).

Wereldvreemd

Die afgewendheid van de praktijk is nog steeds het geval. Nog steeds schrijven sommige academische filosofen artikelen over morele kwesties bij euthanasie, dementie, autonomie, etcetera, zonder ooit in een zorginstelling te zijn geweest, zonder enig contact met professionele hulpverleners. Laat staan dat ze zelf een moreel beraad kunnen voeren of een gesprek met bestuurders over ethiek van beleid. Wie afstudeert als filosoof heeft vaak geen enkele basis om praktisch aan de slag te gaan. Dat het ook voor een filosoof van belang is om vaste voet in de praktijk te hebben, of dat je als theoreticus wel eens iets van de praktijk zou kunnen opsteken, komt bij de ingezetenen van de ivoren toren kennelijk niet op. En waar studenten die wel de praktijk in willen hun vaardigheden vandaan moeten halen, beschouwen ze meestal niet als hun pakkie-an.

Dat is vreemd. Sterker, het is wereldvreemd. Het is met de rug naar de werkelijkheid staan. Sinds de ontzuiling, het wegvallen van gezaghebbende morele instellingen in de vorige eeuw, is er enorme behoefte ontstaan aan praktische filosofie, zowel bij individuen als in organisaties. Steeds gaat het om de klassieke socratische vragen: wat is het goede om te doen, hoe moet ik omgaan met het spanningsveld tussen zakelijke belangen en persoonlijke zorg, welke visie op onderwijs en opvoeding is de beste, waar ligt de grens tussen vrijheid en discipline, enzovoort. Er zijn vakmensen nodig die op een professionele manier zulke vragen kunnen stellen en in het voetspoor van Socrates gesprekken erover kunnen voeren, op de markt, in organisaties, bij de overheid, waar dan ook. Academische filosofie is een groot goed. Maar wordt het niet tijd dat zij opnieuw aansluiting zoekt bij de wereld buiten de academie?

Gelukkig zijn er tegenwoordig buiten de universiteit allerlei opleidingen voor mensen die praktische filosofie willen leren bedrijven (bijvoorbeeld aan de ISVW, de Hogeschool voor Toegepaste Filosofie (HTF), de vele socratische cafés, Denklab, Kralenspeltoernooi), evenals interne opleidingen (zoals visieontwikkeling, of moreel beraad in de zorg). Als het niet binnen de academie gaat, dan maar erbuiten. Die leerscholen voorzien in een toenemende behoefte aan gedegen professionele reflectie, het ambacht van de praktische filosofie. Maar let op: alleen geschikt voor wie er niet voor terugschrikt net als Socrates zelf de markt op te gaan.

Loginmenu afsluiten