Home Zingeving zonder God

Zingeving zonder God

Door Anton de Wit op 17 september 2008

08-2008 Filosofie magazine Lees het magazine

Er gaan steeds minder mensen naar de kerk, maar de behoefte aan spiritualiteit neemt alleen maar toe. Hoe moet dat zonder God? André Comte-Sponville en Terry Eagleton gaan op zoek naar een atheïstische spiritualiteit.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Het leven van een atheïst gaat niet over rozen. Allereerst luistert het erg nauw waarin je precies gelooft als je je atheïst wilt noemen. Een moslim heeft nog de keuze zijn Heilige Boek letterlijk of metaforisch op te vatten, een jood kan prima jood zijn zonder echt in God te geloven, en onder christenen bestaat de grootst mogelijke variëteit in opvattingen over de precieze betekenis van het optreden van Jezus. Atheïsten moeten het zonder dergelijke keuzevrijheid stellen. Je wordt geacht het niet-bestaan van God zeer ernstig en letterlijk te nemen, anders ben je misschien wel een pseudo-gelovige of – wee! – een ‘ietsist’.
Dan is er de dogmatiek van je geloofsgenoten, die anders dan verwacht bij atheïsten veel feller en onverdraagzamer is dan bij gelovigen. Toen bisschop Muskens in zijn laatste boek vraagtekens plaatste bij het bestaan van een hiernamaals, kraaide daar geen orthodoxe haan naar. Maar toen de humanistische wetenschapper Pim van Lommel in een boek het bestaan van een hiernamaals suggereerde had hij de atheïstische poppen aan het dansen. Goed, de dominee Klaas Hendrikse deed ook wel wat stof opwaaien toen hij verklaarde niet in God te geloven, maar hij functioneert nog altijd als dominee. Een atheïst die verklaart wel in God te geloven is per definitie geroyeerd uit zijn kerk.
Maar de grootste pijn voor een moderne atheïst moet wel de spagaat tussen zijn theoretische gelijk en de werkelijkheid zijn. Honderd jaar geleden kon een optimistische atheïst nog denken dat religie vanzelf wel zou verdwijnen met het voortschrijden van de Rede. Maar onze verwoede export van verlichte ideeën ten spijt: godsdienst lijkt wereldwijd eerder aan invloed te winnen, júíst in zijn onredelijkste, fundamentalistische vorm. In onze contreien verliest geïnstitutionaliseerde religie weliswaar nog altijd terrein, maar de interesse in alternatieve godsdiensten en hap-snapspiritualiteit is groter dan ooit – voor de rechtgeaarde atheïst wellicht een nog grotere gruwel dan de gevestigde kerken. Als er één overtuiging op de wereld is die zijn zeggingskracht en betekenis verloren heeft, zo verkondigen denkers als Alister McGrath om al deze redenen, dan is het wel het atheïsme.

Trouw
Een voor de hand liggende verklaring voor dit tanen van het atheïsme, is dat het nooit echt een goed alternatief heeft geboden: de betekenis die gelovigen aan dit ondermaanse gaven werd gefileerd en ontkracht, maar er werd geen nieuwe betekenis aan het bestaan gegeven. De spiritualiteit van het christendom werd verdacht gemaakt als levensvijandig, maar een levensvriendelijk alternatief werd amper geboden.
Onlangs zijn twee boeken verschenen die daar verandering in proberen te brengen: De zin van het leven van Terry Eagleton en De geest van het atheïsme van André Comte-Sponville. Eagleton is weliswaar niet expliciet ongelovig – godsdienst komt in zijn betoog maar zijdelings aan de orde – maar hij probeert de zin van het leven toch te doordenken zonder een beroep op een hogere macht of metafysische openbaringen. In de meest letterlijke zin is zijn project daarom a- maar niet antitheïstisch. Anders is het met Comte-Sponville, die het in het tweede deel van zijn boek wel hoogstpersoonlijk opneemt tegen God, en Hem in rake woorden diens niet-bestaan voor de voeten werpt. De Franse filosoof herhaalt keurig alle redelijke argumentaties die de afgelopen eeuwen tegen het godsidee zijn ingebracht, maar voegt daar niets nieuws aan toe – dit deel is dan ook het minst interessante van de drie lange hoofdstukken waaruit De geest van het atheïsme is opgebouwd.
Veel boeiender zijn het eerste en vooral het laatste deel, waarin hij respectievelijk de noodzaak van religie en atheïstische spiritualiteit thematiseert. Over de vraag ‘Kan men het zonder religie stellen?’ is Comte-Sponville kort: ja, dat kan heel goed. Maar men kan het niet zonder een aantal kernwaarden stellen die in de religie van oudsher een centrale plek hebben, maar die niet noodzakelijkerwijs aan de godsdienst toebehoren: saamhorigheid, trouw, liefde. Deze drie waarden vervangen wat hem betreft de drie deugden van het christendom: geloof, hoop en liefde.

Alleen het christelijke concept van (naasten-)liefde neemt hij dus zonder noemenswaardige aanvulling over; geloof en hoop gaan uiteraard wél op de schop. Saamhorigheid – of om een politiek modewoord te gebruiken: sociale cohesie – is in de optiek van Comte-Sponville de maatschappelijke verdienste van de religie. Alleen hoeft die saamhorigheid allerminst gefundeerd te worden in een gedeelde hoop op een eeuwig leven. Een gedeeld ideaal – menselijkheid, vrijheid, rechtvaardigheid – is voldoende. Trouw begrijpt hij als de individuele dimensie van de saamhorigheid. In de oorspronkelijke Franse tekst staat fidélité (trouw), dat etymologisch verwant is aan foi (geloof). ‘Trouw’, schrijft Comte-Sponville, ‘is dat wat er van het geloof rest als je het verloren hebt.’ Of positiever geformuleerd: trouw is bij Comte-Sponville een individuele gehechtheid aan collectieve waarden, aan een gemeenschap, een gedeelde geschiedenis.
Met deze ideologische aanloop zou het boek van Comte-Sponville gemakkelijk in het zoveelste neoconservatieve betoog kunnen verzanden, ware het niet dat de filosoof in zijn slotdeel een gedurfde sprong maakt naar de vraag hoe een persoonlijke atheïstische spiritualiteit eruit ziet. Wie bij dat gegeven de wenkbrauwen fronst, dient Comte-Sponville stellig van repliek: ‘Dat ik niet in God geloof belet me niet een geest te hebben en ontslaat me ook niet van de verplichting hem te gebruiken’, schrijft hij. ‘De geest is te belangrijk om hem aan priesters, mollahs en spiritualisten over te laten.’
Overigens is de atheïstische spiritualiteit die Comte-Sponville voorstelt wel schatplichtig aan wat priesters, mollahs en spiritualisten voor hem hebben uitgedacht, en daar maakt hij geen geheim van. De invloed van met name grootmeesters van de boeddhistische, taoïstische en christelijke mystiek zijn onmiskenbaar wanneer hij spreekt over spirituele kernbegrippen als eenvoud, volheid, eenheid en stilte. Ook enkele filosofische iconen passeren de revue: Wittgenstein, Heidegger, Spinoza, de Griekse stoïcijnen. Alleen schrapt hij resoluut de eventuele verwijzingen naar een godheid of andere overstijgende werkelijkheid uit hun inzichten, en beklemtoont dat de hele spirituele ervaring zich ook heel goed in de materiële werkelijkheid kan afspelen. ‘Immanensiteit’ noemt Comte-Sponville dat. Een gevoel van ‘opgaan in het geheel’, van verstilling, van aanvaarding: dat alles kun je heel goed ‘in de wereld’ beleven, bijvoorbeeld als je naar Mozart luistert, naar een schilderij van Vermeer kijkt of in een goede vrijpartij verwikkeld bent (zijn eigen voorbeelden).

Jazzensemble
Zo aards en voor de hand liggend is ook de atheïstische spiritualiteit van de Britse literatuurwetenschapper Terry Eagleton. Al geeft Eagleton wel de voorkeur aan een jazzensemble boven de symfonieën van Mozart. En dat is voor hem meer dan een kwestie van persoonlijke muzieksmaak. Hij associeert het klassieke orkest met de spiritualiteit van de institutionele godsdiensten: iedereen heeft zijn vaste plek en onwrikbare partituur, er is geen ruimte voor improvisatie, noch voor dissonante geluiden. Zijn eigen areligieuze wereldopvatting laat zich beter vergelijken met een jazzorkest, waarin de individuele muzikanten er driftig op los experimenteren en improviseren, en waarbij ondanks of dankzij al die persoonlijke virtuositeit toch een samenhangend geheel ontstaat.
‘Filosofen hebben de hinderlijke gewoonte vragen te analyseren in plaats van ze te beantwoorden’, moppert de flaptekst van het boek De zin van het leven. Eagleton, zo luidt de belofte, zal wél pogen een antwoord te geven op de vraag naar de zin van het leven. En wat blijkt die zin te zijn? Nou, liefde, net als bij Comte-Sponville. En dat jazzensemble. Hoe mooi de metafoor ook is, als beloofd antwoord op een pompeus gestelde zinvraag is dit natuurlijk tamelijk mager. Temeer omdat Eagleton nu juist had laten zien hoe problematisch het concept de ‘zin van het leven’ eigenlijk is.
Precies datgene wat hij de filosofen verwijt – een vraag analyseren in plaats haar beantwoorden – doet Eagleton voortdurend zelf in dit boekje. En gelukkig maar, want louter zijn ‘antwoord’ maakt dit boekje het lezen amper waard. De originaliteit en geestigheid schuilen juist in zijn lichtvoetige maar nauwkeurige analyse van de begrippen die de vraag ‘Wat is de zin van het leven?’ omgeven. Wat bedoelen we nou precies als we dat vragen? Worden wij niet bij de neus genomen door de verschillende subtiele betekenislagen die woorden als ‘zin’, ‘betekenis’ en ‘leven’ hebben? Of zelfs, zoals Wittgenstein al dacht, ‘behekst’ door de structuur van onze grammatica? Een geloofwaardig atheïstisch antwoord op de vraag naar de zin van het leven geeft Eagleton niet, maar De zin van het leven is met dergelijke vragen toch in elk geval een toegankelijke inleiding in de taalfilosofie.

Ondanks de grote verschillen in stijl, vraagstelling en aanpak, zijn de overeenkomsten tussen De geest van het atheïsme en De zin van het leven treffend. Eagleton en Comte-Sponville zien zichzelf ook beiden als alternatief voor het nihilisme van het moderne Westen enerzijds, en de absolute claim van het religieuze fundamentalisme anderzijds. Beiden zien deze twee uitersten als keerzijden van dezelfde medaille. Beiden laten zich opmerkelijk genoeg expliciet inspireren door de ethische imperatief van het Nieuwe Testament. Beide boeken schieten weliswaar tekort als antwoord op de door Alister McGrath aangekondigde ‘ondergang van het atheïsme’, maar ze zijn toch een heel aardige eerste aanzet tot een serieus te nemen atheïstische spiritualiteit.

De zin van het leven, door Terry Eagleton, uitg. Atlas, Amsterdam 2008, 192 blz., € 19,90
De geest van het atheïsme, door André Comte-Sponville, uitg. Atlas, Amsterdam 2008, 224 blz., € 19,-