Home Ziedaar, de levenskunstenaar

Ziedaar, de levenskunstenaar

Door Daan Roovers op 12 december 2012

02-2002 Filosofie magazine Lees het magazine
Wilhem Schmid neemt u mee door de geschiedenis van de levenswijsheid van Seneca tot aan Nietzsche en Foucault. Hij gaat daarbij bewust niet normatief te werk. Pleidooi voor een ‘mooi leven’.
 

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Het is een beetje een somber beeld. Zij heeft zich van hem afgewend; hij zit op de rand van het bed en staart voor zich uit. Het boek, dat de man opengeslagen naast zich heeft liggen,  is Plato’s Symposium, standaardwerk over de liefde. Excursion into Philosophy, noemde Edward Hopper dit schilderij, en volgens Wilhelm Schmid, auteur van Filosofie van de levenskunst, is niet de rolverdeling, maar ‘de voorbeeldfunctie van belang: het is een voorbeeld van de radeloosheid in bepaalde situaties in het leven, van de stilstand van het leven op het moment waarop iets, misschien alles, onzeker is.’

De Berlijnse filosoof Wilhelm Schmid opent zijn pleidooi voor een nieuwe levenskunst met een uitgebreide interpretatie van dit schilderij, dat naar zijn idee een treffend beeld geeft van onze cultuur: ‘Midden in de cultuur van de moderne tijd, de cultuur van de voortrazende tijd, strekt de ruimte zich uit die leeg is – de ruimte zonder tijd. Hopper schildert ruimten waarin hardnekkig gewacht wordt, wachten op het leven, wachten op de tijd die het leven brengt en die nooit komt, omdat hij in de lege ruimte verdwenen is.’

Als een dergelijk cultuurpessimisme u aanspreekt, dan doet Schmid u met zijn boek ongetwijfeld een groot plezier. Als goed schrijver neemt hij u mee door de geschiedenis van de levenswijsheid van Seneca tot aan Nietzsche en Foucault. Thematisch geordend beschrijft hij onder andere de omgang met de dood, de betekenis van woede en van pijn, het oefenen in gelatenheid, het essayistisch leven en de ecologische levensstijl. Het meest verassend zijn de hoofdstukken waarin hij de thema’s terughaalt die tegenwoordig binnen de psychologie vallen, maar bij de oude Grieken onlosmakelijk met filosofie waren verbonden, zoals bijvoorbeeld in ‘De terugkeer van de opgewektheid’. Wij spreken vaak over opgewektheid, als een eigenschap, een aspect van iemands karakter, dat – afhankelijk van de geloofsbrieven van de spreker – met de sterren of de genen gegeven is, in elk geval vastligt. Daar dacht Democrites (5e eeuw voor Chr.) heel anders over. In Over de opgewektheid typeert hij ‘euthymia’, de goede stemming als een bewust gekozen houding, een manier van leven. En dus is de opgewektheid van ons gemoed iets waarvoor wij zelf zorg moeten dragen.

Schmid wil de levenskunst uit de sfeer van het moralisme houden. Zoals hij zelf in zijn inleiding meteen al aankondigt, zet hij verschillende levensstijlen naast elkaar zonder zijn voorkeur voor een bepaalde uit te spreken. Zijn aanpak is niet ‘normatief’, maar ‘optatief’: er worden (slechts) mogelijkheden getoond. Een andere methode om aan het moralisme te ontkomen is zijn stelling dat het in de levenskunst niet zozeer om het goede, maar om het mooie leven gaat. En mooi ‘is datgene wat volledig aanvaardbaar lijkt’. Daarmee blijkt Schmid geen zachte heelmeester: ‘de eigenlijke macht van de schoonheid is niet gelegen in de perfectionering, gladde afwerking en harmonisering van het bestaan, maar in de mogelijkheid om het volledig te aanvaarden’. Daarbij horen dan ook de pijnlijke aspecten en de mislukkingen.
 

Toch krijg je bij lezing van al de verschillende mogelijkheden om je eigen leven te leiden op den duur toch een beetje jeuk. Het is allemaal zo verdomde ik, eigen en zelf – al ontkent Schmid dat in alle toonaarden: ‘De filosofie van de levenskunst bevestigt de betekenis van het individu, maar de nadruk op het individuele, op de zelfstandigheid van het individu, mag niet worden verward met de versterking van een nieuw individualisme, een gefixeerdheid van het individu op zichzelf. Dit laatste wil de levenskunst niet in de hand werken, niet om morele redenen, maar omdat ze inziet dat alle egocentriciteit domme bekrompenheid is, die de betekenis van het feit dat je op anderen bent aangewezen en in de maatschappij bent ingebed voor de realisering van het individuele leven miskent.’ Niet om de wereld te verbeteren, het heil van de mensheid te dienen, of gewoon je buurman een plezier te doen, nee, in de eerste plaats draait het om ‘de realisering van het individuele leven’. Om wie? Om jé-zélf. Waarin, vraag ik mij af, verschilt deze manier van leven met het door Schmid eerder verfoeide ‘nieuwe individulalisme’?

Ook Hoppers schilderij doet niet erg gezellig, warm en sociaal aan. Het verhaalt over de onmogelijkheid van de totale liefde en over de triomf van de  filosofie, stelt Schmid. ‘Hopper biedt datgene wat de filosofie in de moderne tijd niet heeft kunnen geven: ruimte voor het formuleren van levensvragen, voor het stilhouden en ondervragen van jezelf en je eigen tijd, uiteindelijk voor het werken aan het ontwikkelen van een levenskunst.’. Ziedaar de levenskunstenaar, alleen, op de rand van het bed.
 
Filosofie van de levenskunst, door Wilhelm Schmid, vert. Carola Kloos, uitg. Ambo/Anthos, Amsterdam 2001, 156 blz., 18,11 euro