In het voorwoord van De lege hemel. Over eenzaamheid schrijft Marjan Slob dat ze zelf niet eenzaam is. Haar leven is eerder te vol dan te leeg. Het dankwoord achterin getuigt daarvan: een lange lijst met namen, een geliefde en een dochter worden extra in het zonnetje gezet.
Ik betrapte mezelf op lichte irritatie toen ik dat las. Dezelfde gevoelens heb ik bij filosofen die boeken schrijven over wat er misgaat in de liefde en dan achter op het boek in hun bio zetten: hij is gelukkig getrouwd en woont met zijn verrukkelijke vrouw en twintig prachtige kinderen in een schitterend landhuis in Londen. Oké, ik overdrijf, maar ik zou het fijner vinden als daar stond: ‘De schrijver heeft vijf stukgelopen relaties achter de rug, zijn kinderen ziet hij twee keer per maand.’ Maar waarom verlang ik van een auteur dat hij de conditie die hij beschrijft zelf door en door kent? Ik weet wel dat ik het prettig vind als het wél zo is. Zoals bij Jannah Loontjes, die in haar boek Schuldig haarfijn uit de doeken doet wanneer en waarom zij zich schuldig voelt, en hoe ze aan de grond zit met dat gevoel. Daar kan ik mij aan laven.
Toch is mijn reactie om drie redenen unfair. De eerste is dat eigen ervaringen geen garantie zijn voor boeiende inzichten over het onderwerp. De tweede: een goede schrijver kan zich verplaatsen in degenen die niet op hem lijken. Ten derde doet uitgerekend Slob haar uiterste best om de distantie tussen haar en haar onderwerp serieus aan te kaarten.
Eigen ervaringen zijn geen garantie voor boeiende inzichten
Als Slob er niet zelf zo uitvoerig over was begonnen, was het me waarschijnlijk niet eens opgevallen. Maar zij wil meer dan deze menselijke conditie beschrijven vanuit (ironische) distantie; ze wil die echt wil doorvoelen en doorgronden. Ze schrijft fraaie zinnen over Frédérique Spigt, die direct vanuit het hart communiceert, en dat wil Slob ook: zonder ironie zeggen wat ons eenzaam maakt als mensen. Mooi uitgangspunt, al blijf ik me afvragen: waarom trekt juist zij met haar volle leven zich de eenzaamheid van anderen zo aan? Toch lijkt ook dit weer een unfaire verwachting. Je hoeft immers niet arm te zijn om je het lot van armen aan te trekken. Of zorgt die comfortabelere positie wellicht toch voor blinde vlekken, of dat je te gemakkelijk ‘over anderen’ spreekt en jezelf erbuiten plaatst?
Ik ben om: het is slim dat Slob haar boek begint met het statement dat ze niet eenzaam is. ‘Je niet verbonden voelen’ is de kortste definitie van eenzaamheid. Ze nodigt mij uit zich meteen met haar te verbinden, of juist niet, en daarover na te denken. Dankzij Slobs opmerking komt ook mijn zelfonderzoek op gang.