‘Ik ben om romantische redenen wiskunde gaan studeren. Door een zucht naar het absolute.’ Uiteindelijk was het Spinoza die de Vlaamse schrijver Yves Petry op het spoor zette van het onmiddellijke inzicht. Een pleidooi voor echte liefde.
‘Ik stond er voor acht uur!’, roept iemand verongelijkt over de rij wachtenden naar de vrouw achter het loket. ‘Ik wil mijn geld terug!’ De zesduizend bezoekers van het uitverkochte Crossing Border Festival kunnen niet allemaal tegelijk in een van de twaalf zalen rondom het Leidseplein in Amsterdam. Dus wordt de sfeer meer dan eens grimmig als de deur gesloten blijft van een vol Paradiso. Bij de Stadsschouwburg probeert men zelfs de deur te forceren om zijn betaalde recht op popmuziek en literatuur te halen.
In de kelder van het Bellevuetheater is om half elf gemakkelijker een plaatsje te bemachtigen. De Vlaamse schrijver Yves Petry (1967) leest er schuchter voor uit eigen werk.
Gods eigen muziek is net als zijn eerste roman Het jaar van de man (Bezige Bij, 1999) door de media enthousiast besproken, maar blijkbaar nog niet echt bekend bij het grote publiek. Zelf is hij niet altijd blij met de kritieken. De vergelijking met Reve vindt hij wat overdreven – ‘maar niet erg natuurlijk’ – die met zijn Vlaamse collega Brusselmans, zacht gezegd, ongelukkig – ‘ik heb nog nooit wat van hem uitgelezen. Ik kan die man echt niet lijen.’
Dit artikel is exclusief voor abonnees
Als ik hem de volgende middag op zijn logeeradres in Amsterdam-West vraag naar zijn optreden, kijkt hij me met grote verbaasde ogen aan en lacht: ‘Was ge er bij toen ik voorlas?… Nee, inderdaad ik maak er niet echt een show van. Ik ben het liefst zo snel mogelijk weg. Zelf bezoek ik ook niet graag dit soort evenementen.’
Hoewel je Gods eigen muziek vanzelfsprekend ‘niet autobiografisch moet lezen’, trekt Petry zonder problemen parallellen tussen hem en de zonderlinge hoofdpersoon Rijker West.
Rijker is een bioloog die op een ochtend door ongewoon fel zonlicht uit zijn dagelijkse sleur wordt getild. ‘Om er niet in te stikken sloeg hij er voor op de vlucht… Het liep op duizend blote benen voor hem uit en achter hem aan… Het versterkte het stadsrumoer tot een dreigend temperatuursalarm dat uit alle richtingen kwam, brullend, dreunend, krijsend en ziedend. Het flitste kwaadaardig van zonnebril naar zonnebril. Zijn wagen, belegd met vloeken glazuur, manoeuvreerde hij wild de braadstad uit.’
Als Rijker tenslotte op een heuveltje ligt bij te komen, met in de verte ‘de nijvere grote stad en zijn voorsteden’, overkomt hem iets ‘dat sommige waarnemers zouden omschrijven als een lokale, krachtige en ongerichte uitbarsting van neuronale activiteit in de rechtertemporaalkwab met hyperstimulatie van de amygdala tot gevolg’.
‘Na deze epileptische aanval ontvangt hij ‘de boodschap’.
3 x 2 = 6
Ook Petry lag ooit eens zo op een heuveltje. De beschreven ervaring is ‘natuurlijk fictie en reconstructie’, maar ook hij ontving een bevrijdende boodschap. Waarna hij zeker wist dat hij moest stoppen met zijn studie wiskunde, die hem niet ‘de koninklijke weg naar wijsheid’ bood, die Plato hem – tijdens de lessen klassieke talen – had beloofd. ‘Ik ben om romantische redenen wiskunde gaan studeren. Ik had een zucht naar het absolute, een drang om me te verbinden aan het onvergankelijke.’ Na zijn kandidaats geeft hij de brui aan de ‘veredelde beroepsopleiding van metingen en statistieken’ en gaat filosofie studeren. Daar bereikt zijn zoektocht naar het absolute – ‘dat misschien niets anders is dan het verlangen zelf’ – een voorlopig eindpunt bij Spinoza’s Ethica. ‘In het laatste hoofdstuk schrijft Spinoza over drie wegen van kennis. De kennis van horen zeggen, kennis door redenering – wat we nu wetenschappelijke kennis zouden noemen – en tenslotte de kennis van het onmiddellijke inzicht. Hij geeft het voorbeeld 3 x 2 = 6, die de eerste twee wegen uitleggen. Je kunt de uitkomst weten, omdat je de tafels uit je hoofd hebt geleerd of je toont het op een wiskundige manier aan. Maar voor de onmiddellijke en intuïtieve kennis moet Spinoza zich verontschuldigen. Hij heeft geen voorbeeld. Ik heb daar toen lange tijd tevergeefs naar gezocht. Op den duur zei mijn professor, Herman De Dijn, dat ik zocht naar iets wat niet bestond, er was geen boek waar de persoonlijke ervaring van zo’n onmiddellijk inzicht beschreven stond. Ik moest het zelf schrijven, maar dat is me in mijn thesis niet gelukt – hooguit op een negatieve manier: het is niet dit, het is niet dat.’ Terwijl hij op de beduimelde roman op tafel wijst, grinnikt hij: ‘dan vind ik dit toch geslaagder’.
Zijn alter-ego Rijker West besluit na zijn epileptische aanval eveneens de harde wetenschap eraan te geven op zoek naar een transcendent standpunt, naar een vorm van kennis die niet volgt uit waarnemen of rekenen. In een hilarisch telefoongesprek, waarin hij zijn roeping stamelend probeert toe te lichten – ‘ik wil zanger worden.. een oerzanger, een medium dat Gods eigen muziek ten gehore brengt’ – neemt hij ontslag bij zijn afdelingshoofd, professor Halfhooft.
Evenveel zoekend, als overtuigd probeert Rijker zijn boodschap te verkondigen. Aan Marc Ladders de journalist, die alleen geïnteresseerd is in de feiten, ‘om in duizend à tweeduizend woorden vast te leggen hoe het is zoals het is’ – aan zijn arbeidsconsulente mevrouw Box, van wie iedereen moet werken aan de toekomst, aan zijn seksvriendje Rits – ‘een mens moet toch iets doen met zijn liefde’ – maar niemand neemt zijn boodschap serieus. Zijn liefde voor een transcendente wereld wordt niet geaccepteerd in de gewone mensenwereld, waarvan de kracht juist ligt in het feit dat we voor elk van onze behoeftes en gevoelens een erkend plekje op deze drukke wereld hebben gevonden. ‘Zijn rijbewijs raakte zoek tussen een hoop andere vergeten prullen. Hij werd een voetganger. Slechts weinigen zagen hem nog lopen of staan. Dat deerde hem niet. De liefde houdt van wandelen, God heeft haar zo gemaakt…’
Het romantische cultuurpessimisme dat in Gods eigen muziek doorklinkt is Petry ernst. ‘Echte liefde is een eenzijdige, verblindende liefde en heeft niets te maken met de, laten we zeggen, praktische liefdesrelaties, waarbij we ons dagelijks pragmatisch neerleggen. Er zijn tijdperken geweest waarin het veel normaler was om de liefde te bezingen, de onvervulbaarheid van het verlangen. De regel “De liefde houdt van wandelen, God heeft haar zo gemaakt”, komt uit zo’n tijd, het is een parafrase van een vers uit een Schubertlied. Wandelen is natuurlijk wandern, zwerven. Net als Rijker West wandel ik ook veel. Het typische aan wandelen is dat het zonder doel is én dat het buiten de stad gebeurt. De stad als symbool voor de mensenwereld, waar alles is gerelateerd aan menselijke betrekkingen. Wandelen ontsnapt aan dat netwerk’.
Hoewel het hem ernst is, vindt Petry niet dat ‘alles anders’ moet. ‘Alsof men massaal in mystieke zwijgzaamheid zou moeten vervallen, of onmiddellijk verliefd moet worden. Ik wil alleen dat er onderscheid wordt gemaakt. Dat erkend wordt dat liefde iets anders is dan de dagelijkse pragmatische manier om met verbondenheid om te gaan. Ik wil de liefde als onvervulbaar verlangen bestaansrecht geven. In Leuven is het, zeker in vergelijking met Amsterdam, nog wel enigszins manifest, het bestaan van een eeuwig onvervulbaar verlangen. De mensen kunnen daar op een niet zeurderige manier fundamenteel ontevreden te zijn. Je mag je daar ook niet kunnen binden of je geplaagd voelen door gekten en bekentenissen. In Vlaanderen hoort dat nog wel wat bij de volkscultuur. Maar een echte ritualisering van onvervulbare verlangens bestaat niet meer. We worden geacht hier en nu gelukkig te zijn.’
‘Door Spinoza heb ik geleerd waar het in de metafysica nu precies om gaat. Mijn liefde voor metafysica was eerst alleen maar dweperig, maar door Spinoza te bestuderen heb ik de beweging die zoekt naar een transcendent standpunt echt meegemaakt. Nu begrijp ik wat de metafysici bedoelen die zeggen dat dat voor ons niet meer is weggelegd. We hebben geen metafysisch geloof meer. Als we onze ratio gebruiken is dat om wetenschap te bedrijven en als we een ander standpunt willen innemen doen we dat niet met onze ratio, maar dan doen we dat met ons “gevoel” of in de roes.’
Volgens professor Halfhooft is de wetenschapper ‘een vent met een vak. Hij doorziet de feiten en hun samenhang, het seksleven der moleculen. Hij vindt nieuwe feiten, diepere samenhang, hij brengt alles onder in een reusachtig systeem waaruit geen ontsnappen meer mogelijk is.’ Het is niet voor niets dat Petry zijn alter-ego bij deze bioloog zijn ontslag laat indienen. Het steekt hem dat de natuurwetenschap, en de biologie in het bijzonder, de zeggenschap heeft overgenomen voor de totaliteit aan levensvragen.
Hersenscan
‘De moed om een cultuur te hebben ontbreekt ons. Daarom leunen we zo op de wetenschap en het biologische fundament om onszelf en de samenleving te verklaren.
Behalve dat Petry, het wetenschappelijk al nonsense vindt om te beweren ‘dat het in onze apennatuur zou liggen om precies hier en nu in deze liberale maatschappij zo te leven’, ergert hij zich vooral aan ons dubieuze gebruik van het begrip waarheid. ‘Als ge echt gelooft dat alles pure materie is, dan zou er geen echte waarheid meer bestaan. Mensen gebruiken twee noties van waarheid door elkaar. Kijk, zo’n epileptische aanval valt neurologisch prima te beschrijven – op een scan kan je de rechtertemporaalkwab mooi zien oplichten – maar wat die persoon ondergaat, verschilt natuurlijk van persoon tot persoon, afhankelijk van je eigen achtergrond. We leven vanuit betekenissen niet vanuit feiten.’
‘Of we het nu expliciet maken of niet, waarheid is altijd een medium, iets dat over de werkelijkheid gaat. Dat is het tegenstrijdige. De wetenschappelijke benadering gaat uit van een strikt monisme: er is maar één ding en dat is materieel van aard, en dat onderzoeken we. Maar dan is er geen waarheid meer. Het beschrijven van de werkelijkheid als de waarneming van een materieel teken, dat inwerkt op mijn materiële hersenen, waardoor je op een materiële wijze wordt ingesteld en weer een systeem van materiële tekens verspreid, via materiële kanalen, dat alles brengt me niet dichterbij de werkelijkheid.’
Dan toch weer: ‘Spinoza lost dat heel mooi op. Er is een substantie die bestaat in twee modi: de uitgebreidheid en de geest. De waarheid is de juiste ordening van gedachten in de modus van de geest. Die komt overeen met de ordening van de feiten. Dat allemaal onmiddellijk inzien is die derde weg van kennis, amor intellectualis Dei, de geestelijke liefde voor God. Het moment van echte overgang, waarop je de heiligheid of het meesterschap bereikt, dat blijft altijd onbeschreven. Maar het moet bestaan.’