Home We zijn moe van onze vrijheid

We zijn moe van onze vrijheid

Door Jurgen Tiekstra op 07 februari 2012

Cover van 02-2012
02-2012 Filosofie magazine Lees het magazine

Hij belt luid en legt zijn voeten op de bank in de trein. De mondige burger laat zich in de openbare ruimte gaan, totdat een ander hem terechtwijst. We willen onze moraal graag uitbesteden, stelt sociaal filosoof Gijs van Oenen.

Een man zit in de trein en legt zijn voeten op de bank tegenover hem. Vervolgens pakt hij uit zijn binnenzak een mobiele telefoon. Met een vriendin aan de andere kant van de lijn bespreekt hij zijn privéleven zonder zich aan de passagiers om hem heen te storen.
Dat is nou het toonbeeld van ‘interpassief’ gedrag, zou praktisch filosoof Gijs van Oenen (1959) zeggen. De kans bestaat dat hij het hierboven beschreven tafereel ook daadwerkelijk heeft gezien en in een van zijn notitieboekjes heeft opgeschreven. In zijn nieuwe boek Nu even niet! beschrijft Van Oenen namelijk hoe de burger zich in moreel opzicht ontwikkeld heeft sinds de jaren zestig. Ter voorbereiding bekeek hij beleidsmatige onderzoeken van het Sociaal en Cultureel Planbureau en enquêtebureau Motivaction. Ook las hij studies van de sociologen Richard Sennett, Gabriël van den Brink, Evelien Tonkens en Bas van Stokkom. Maar vooral keek de als hoofddocent aan de Erasmus Universiteit verbonden filosoof om zich heen. Hij observeerde hoe mensen zich in de trein en op straat gedragen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

‘Interpassiviteit’
Om te beschrijven wat hij zag, leende Van Oenen de term ‘interpassiviteit’ uit de wereld van de kunstfilosofie. De Oostenrijkse kunstfilosoof Robert Pfaller en de Sloveense cultuurfilosoof Slavoj Žižek beschreven daarmee een trend in de kunst. Zij zagen dat het interpassieve kunstwerk het ooit hippe interactieve kunstwerk verving. Eerst kregen de bezoekers van musea en galeries een steeds belangrijkere rol: ze moesten kunstinstallaties ‘afmaken’. Later namen diezelfde kunstinstallaties de rol van de bezoekers juist over. Ze dwongen de kijker zijn ‘interactiviteit’ uit te besteden: hij werd interpassief.

Neem de man in de trein. Volgens Van Oenen weet die best dat het onjuist is om zijn voeten op de bank tegenover hem te leggen. Maar de man besteedt zijn moraal uit door het alsnog te doen, totdat een conducteur hem berispt. Denk ook aan mensen die rotzooi – plastic tassen, lege bierblikjes, eten – op straat gooien, totdat ze worden bekeurd door een agent. Hun moreel juiste gedrag komt niet interactief, op eigen gezag, tot stand, maar pas als iemand met autoriteit hen terechtwijst, tot de orde roept. Ook al weten ze wel degelijk dat wat ze doen niet goed te praten is. Ze zijn interpassief.

Het is allemaal de schuld van de Verlichting, schrijft Gijs van Oenen met licht provocatief genoegen in Nu even niet!. Hij denkt niet alleen aan asociaal gedrag in de trein, maar ook aan hufterigheid in het uitgaansleven, aan zakenmannen die zich schaamteloos verrijken of aan agressie jegens hulpverleners als ambulancepersoneel en brandweermannen.
Het is de tragiek van de geslaagde emancipatie, schrijft hij. De Verlichting is té goed gelukt. In de achttiende eeuw zetten filosofen de principes van de Verlichting op papier. De burger moest mondiger worden. Als ‘verlicht’ mens moest je jezelf op een voetstuk plaatsen en vertrouwen op je denkvermogen. Leidend filosoof was Immanuel Kant, die de moraal van de mens fundeerde in diens vermogen tot redelijkheid. ‘Die emancipatie is lang begrepen als opdracht’, vertelt Van Oenen desgevraagd, ‘maar pas vanaf de jaren zestig werd die op grote schaal ook materieel mogelijk. Economisch, maar ook sociaal. Verder speelde techniek een rol – neem de pil.’

In de jaren zestig werd de Verlichting een maatschappelijke werkelijkheid. Het tijdperk van de interactiviteit brak aan. De burger kon overal zijn handtekening op achterlaten. Van Oenen: ‘Ieder individu werd belangrijk. Dat is kantiaans: Kant zei al dat iedereen van gelijk belang is. Maar pas in de jaren zestig en zeventig erkenden de overheid en andere instituties dat. Een van de mooiste voorbeelden vind ik een slogan van Joop den Uyl: “Iedere arbeider een autootje.” Al is het alleen maar vanwege die termen “arbeider” en “autootje”, die je nu als belediging zou opvatten. Maar het geeft aan: iedereen heeft het recht zich te ontplooien, zich te verplaatsen en een aangenaam leven te leiden. Dat komt tot uitdrukking in een autootje, maar ook in sociale verzekeringen, hoger onderwijs, gezinskeuze en keuze van seksualiteit.’
 

Eigenbelang
In die jaren zijn dit de dromen van een progressieve beweging in Nederland. Maar begin jaren tachtig vindt er een gekke omslag plaats. Eerst was de emancipatie van de burger collectief geweest; toen schoof het eigenbelang van het individu naar de voorgrond. De gezamenlijke emancipatie sloeg om in een individualistisch neoliberalisme. ‘Wat veranderde er nou eigenlijk?’ vraagt Gijs van Oenen zich hardop af. ‘Dat valt moeilijk te zeggen. Vandaar dat het zo snel gegaan is en het voor veel van de mensen uit die tijd achteraf ook verwarrend kan zijn. Het komt erop neer dat het collectief belang geen erkenning meer krijgt. Je kunt ook zeggen: dat instituties opkomen voor het collectief belang geldt als zo vanzelfsprekend dat het daarmee ook onbelangrijk wordt: “Tuurlijk, doen ze dat. Daar hoef ik het niet over te hebben. Ik wil nu weten wat ze voor míj kunnen doen.”’

In Nu even niet! schrijft Van Oenen zelfs een paradoxale stelling op: ‘Hans Achterhuis is de geestelijk vader van Hans Wiegel.’ In zijn ogen ging de linkse denker die veel schreef over de gezondheidszorg, politiek en het geweld, de tegenwoordige Denker des Vaderlands, vooraf aan de liberale politiek voorman. Dat beredeneert Van Oenen als volgt: Achterhuis ontpopte zich als een belangrijke criticaster van de georganiseerde burgeremancipatie die op een gegeven moment ontstond. Nieuwe fenomenen als cliëntenraden, patiëntenverenigingen en studentenraden die de burger stem gaven in de gezondheidszorg en het onderwijs, waren óók betuttelend en paternalistisch. De burger werd nóg meer gebrand op zijn hyperindividualistische eigenbelang.
Symptomatisch voor die tijd is volgens Van Oenen de gedaanteverwisseling van de kraakbeweging: eerst radicaal links, maar begin jaren tachtig militanter en ‘keihard liberaal’. ‘Keihard optreden voor het eigenbelang.’ In zijn emancipatiedrang heeft de burger zich losgemaakt van de gemeenschappelijkheid.
Veelzeggend is de andragologie, de wetenschappelijke richting die de mondigheid van de mens als brandpunt had. ‘Een opleiding die in de jaren zeventig ontstaat, maar in de jaren tachtig subito weer verdwijnt. Veel van die andragologen konden de volgende dag probleemloos aan de slag als organisatieadviseur. Zij waren de meest geradicaliseerde sociale wetenschappers. Maar dankzij een kleine draai van perspectief kon je met wat in de jaren zeventig heel links progressief maatschappijkritisch was een paar jaar later succes hebben in de commerciële sector.’
 

Metaalmoeheid
De burger trekt zich terug op zijn eigen eiland. Maar dat gaat niet lang goed. De dialectiek van de Verlichting belandt in een nieuwe fase. Begin jaren negentig ontstaat er ‘interactieve metaalmoeheid’, zoals de filosoof het formuleert: de burger gaat lijden onder de stress van het voortdurend geëmancipeerd-zijn. Het is loodzwaar om zélf je bron van ethiek te zijn en om zélf je leven tot in detail te moeten inrichten. Wat gebeurt er? De burger gaat zijn moraal uitbesteden: het tijdperk van de interpassiviteit breekt aan. De burger in de trein legt zijn voeten steeds vaker op de bank tegenover hem.

Empirisch onderzoek heeft Van Oenen niet gedaan, maar hij denkt dat de meeste mensen die over de schreef gaan dat ook dondersgoed weten. Maar ze verexcuseren zich met de gedachte dat ze niet kúnnen voldoen aan hun eigen ethiek. Al blijven ze wel van anderen verwachten dat die zich correct gedragen. In zijn boek haalt hij een denkbeeldige roker aan, die zegt: ‘Ik weet wel dat ik geen overlast moet veroorzaken, ik onderschrijf die norm ook, maar ik ben niet in staat om me aan mijn eigen norm te houden.’ Van Oenen: ‘Kant zou zeggen: dat is iemand die handelt tegen zijn eigen rationaliteit in, die zichzelf een brevet van onvermogen geeft.’
Door de Verlichting is een onzekere samenleving ontstaan. ‘Het geëmancipeerde individu is evenzeer autonoom als gevaarlijk’, schrijft Van Oenen. Omdat de burger steeds meer op zichzelf terugvalt, is de buitenwereld een bedreiging geworden voor de eigen vrijheid. Het neoliberalisme veroorzaakt daardoor paradoxaal genoeg een verlangen naar regels en handhaving. Want, zo schrijft Van Oenen cynisch: ‘Wat ons in “postmoderne” tijden nog bindt, is juist het negatieve gegeven dat we allemaal slachtoffer kunnen worden.’ Vandaar dat de veiligheidsobsessie volkomen natuurlijk voortvloeit uit het neoliberalisme. Vandaar dat in het huidige kabinet twee VVD-bewindslieden ‘lik-op-stuk’ ingevoerd hebben op het nieuwe ministerie van Veiligheid en Justitie. Ook dat is een teken dat de burger zijn moraal uitbesteedt.
 

Alcoholslot
Hoe zal dit verdergaan? Van Oenen is voorzichtig. Maar hij is niet optimistisch over onze morele zelfredzaamheid. Hij voorspelt dat de mens interpassief blijft. ‘We beschikken nog wel over die kantiaanse vermogens, maar ik verwacht dat wij mensen die niet graag aanspreken en dat we ons daarom in toenemende mate laten helpen door dingen, door technologie.’

Op dit punt aangekomen haalt hij de Franse filosoof Bruno Latour aan en diens theorie over de ‘emancipatie der dingen’. Hoe langer hoe meer zullen ‘dingen’ ons helpen om fatsoenlijke burgers te zijn, zoals de rotonde, de verkeersdrempel en het alcoholslot ons nu al helpen om ons te gedragen in het verkeer. ‘We leren dat techniek ons assisteert’, zegt Van Oenen. ‘Dat gaat ongemerkt ook gepaard met het feit dat we ons er afhankelijk van maken voor ons vermogen om onze eigen regels na te leven.’ Belangstellende technologie, noemt hij het: techniek die ons belang in het oog houdt. ‘Wij besteden onze interactiviteit niet alleen uit omdat het kan, maar ook omdat we dat nodig hebben.’
Techniek moet ons morele gebrek compenseren. Uiteindelijk steekt zelfs het oude debat over de eugenetica de kop op. ‘Die discussie zal gevoerd blijven worden. Gaan we aan onszelf sleutelen om betere mensen te worden? Die eugenetica was in jaren twintig en dertig populair, niet alleen bij nazi’s, maar ook bij progressieve mensen. Ze beloofde juist die vrijheid te garanderen. Met de techniek kon je dat – hup – kortsluiten. Eugenetica is gericht op vrijheid en emancipatie, op gebreken opheffen. Existentiële thema’s, die door technologie en maatschappelijk-culturele ontwikkelingen – zoals de overgang van interactiviteit naar interpassiviteit – nieuwe actualiteit krijgen.’

Nu even niet! Over de interpassieve samenleving. Gijs van Oenen (Van Gennep Amsterdam) 264 blz. / € 19,90