Home We zijn allemaal human resource

We zijn allemaal human resource

Door René ten Bos op 11 februari 2008

02-2008 Filosofie magazine Lees het magazine

Vroeger was iemand die lang dezelfde baan bekleedde nog iemand met een sociale status. Nu zijn banen verworden tot ‘baantjes’, en ben je mikpunt van spot als je ergens langer dan vijf jaar blijft hangen. Organisatiefilosoof René ten Bos over de devaluatie van baan tot functie: een baan is geen levensvervulling meer, maar een middel tot een doel.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

‘Nu maar niet nutteloos in bed blijven’, zei Gregor bij zichzelf.
                                               Franz Kafka, Die Verwandlung
 
In zijn jongste conference haalde Youp van ’t Hek hard uit naar de mensen in de zaal. Niet zonder enige zelfingenomenheid stelde hij vast dat hij als cabaretier ’s maandagsochtends lekker in bed kon blijven liggen, terwijl de mensen voor wie hij optrad in de deprimerende file op weg moesten naar hun suffe kantoorbaantjes.. Dat het seksleven van de meeste toeschouwers beneden alle peil is, zo leek van ´t Hek te willen suggereren, hangt onmiddellijk samen met het rotwerk dat ze dag in dag uit doen. Leuker is het te masturberen op maandagochtend. Nog beter is een stevige vrijpartij op hetzelfde tijdstip. Het liefst de hele week door. Niet voor niets had Van ’t Hek in het tweede deel van zijn show een mooi hemelbed op het toneel gezet: in bed functioneert een mens veel beter dan op kantoor.

De al dan niet gespeelde minachting van Van ’t Hek voor ‘baantjes’ is interessant. Hoewel uit allerlei onderzoek blijkt dat de meeste mensen maar wat blij zijn dat ze werk hebben, geven ze ook graag af op datzelfde werk. Daar zijn veel redenen voor: werk is vaak dom en saai, werk maakt chanteerbaar, werk gaat ten koste van vrijheid. Wie dus een baantje zoekt, opteert voor de tevreden zekerheid van de middelmaat. Gelukzaligheid en zelfbestemming kan hij op zijn buik schrijven. Van’t Hek heeft dat haarscherp gezien: we leven in een tijd waarin mensen aangemoedigd moeten worden om vol passie hun eigen geluk na te jagen en niet langer te kiezen voor de zekerheid van de mediocriteit. Bed of baantje – that’s the question.
 
Al die twijfels over wat werk voor ons betekent, geven te denken, zeker als we in ogenschouw nemen dat niet lang geleden een baantje nog een baan was, die de nodige status met zich meebracht. De Duitse socioloog Max Weber heeft ooit laten zien dat een baan als ambtenaar, maar ook elders in de samenleving altijd sociale achting opleverde, iets wat zich bijvoorbeeld manifesteerde in wetgeving en andere beschermingsconstructies: een ambtenaar in functie mag je niet beledigen, beslissingen van zo’n ambtenaar dienen gerespecteerd te worden enzovoorts. Weber verbond de achting voor de baan met twee voorwaarden. Een samenleving waarin banen in hoge achting staan, vertrouwt niet langer op traditionele schikkingen van de macht. Bestuurlijke of politieke taken worden niet langer overgelaten aan koningen, prinsen of andere leden van de adel, maar aan geschoolde en vakbekwame mensen. Daarnaast kenmerkt die samenleving zich door een even sterke als stabiele sociale differentiëring: hogere klassen staan nog steeds diametraal tegenover lagere klassen. De combinatie van deze twee factoren leidde er toe dat alleen mensen uit de hogere klassen het geld konden opbrengen om de opleidingen te betalen die nodig waren voor een baan met uitzicht op sociale zekerheid.
Weber constateerde zelf al dat er in zijn tijd op allerlei mogelijke manieren gemorreld werd aan deze verhoudingen. Niet alleen waren er landen in opkomst, die aan de zojuist genoemde condities niet voldeden – met name de Verenigde Staten – maar ook ontwikkelde zich een innerlijke dynamiek die de immuniteit van personen met banen ter discussie stelde. Vandaag de dag weten we dat het verschil tussen hogere en lagere klassen beschouwd wordt als een atavisme: opleidingen – ook topopleidingen en dus ook topbanen, zijn voor steeds meer mensen toegankelijk geworden. Maar de prijs die voor deze op zichzelf wenselijke ontwikkelingen betaald werd, is dat banen devalueerden tot baantjes en dat de mensen die hun leven inzetten op die baantjes mikpunt van spot werden.
 
Wat is eigenlijk een baan? Een snelle blik in diverse woordenboeken levert, op wat verleidelijke associaties na, weinig op. Het woord schijnt slechts voor te komen in een klein deel van het Germaanse taalgebied; de oorsprong ervan is niet helemaal duidelijk. Bane en baen zijn in het Oudnederlands bekend. In het Duits gebruikt men het woord Bahn alleen maar ter aanduiding van iets wat vervoer of transport mogelijk moet maken, een betekenis die wij vanzelfsprekend ook toekennen aan ons woord baan. Wat ik hier baan of baantje noem, heet in het Duits Stelle of Stellung. De Engelsen spreken vooral van job, een woord waarvan de etymologie eveneens onbekend is. Het Engels kent weliswaar het woord bane, maar dat staat voor verderf, vloek of last, iets wat de neiging bij grappenmakers om dit met baan te verbinden alleen maar groter zal maken. Diezelfde grappenmakers zullen misschien ook de neiging voelen baan te verbinden met ban, maar ook dat schijnt even verleidelijk als in taalkundig opzicht onhoudbaar te zijn.

Het mooiste synoniem voor baan stond in Van Dale: werkkring. Ik vind dit een prachtig woord: degene die een baan vindt, laat zich omringen, omcirkelen, omgeven. De diepste motivatie die je een baantjesjager kunt toeschrijven is natuurlijk de wens om beschermd te worden en wat is een betere garantie voor bescherming dan een kring? Ronde vormen zijn bij uitstek geschikt om mensen immuniteit te bieden. Daarnaast bieden ze mogelijkheden tot een met andere mensen gedeelde extase. Dat mogen we nooit vergeten: anders dan Van ‘t Hek suggereert, is het bed voor de meeste mensen niet de enige plek waar extase mogelijk is. Ware roes, zo weten de contractpartners van het seksloze huwelijk, vindt men veel sneller in een werkkring. Het gaat om een soort vluchtplaats, een plek waar we het onheil en ongeluk op veilige afstand kunnen houden.
 

Kakkerlak

Franz Kafka begreep dat als geen ander. Als de functionaris Gregor Samsa uit Die Verwandlung ’s ochtends anderhalf uur te laat ontwaakt, ontdekt dat hij een kakkerlak is geworden. Verwonderd kijkt hij naar zijn buik, waar de geledingen van het insect als een soort organizational scarfing de hiërarchie van de zaak in zijn lichaam kerven. Hij weet maar één ding honderd procent zeker: hij moet het vervloekte bed uit! Dat bed is niet alleen maar een vrolijke plek, maar ook een plek waar de mens achtervolgd wordt door nachtmerries en ander onheil. Gregor heeft een hekel aan zijn baas en hij heeft een hekel aan vroeg opstaan, maar hij verlangt tegelijkertijd, dwars door alle ambivalente gevoelens heen, hevig naar zijn werkkring.
Zouden de mensen die Van’t Hek zo vermanend toesprak niet op maandagochtend hetzelfde verlangen koesteren? Is de werkkring als het gaat om extase en seks misschien niet een fijnere en veelbelovender plek dan het eigen bed?  
       
Het probleem is dat de ontwerpers van organisaties de baan niet zien als een werkkring. Ze zien de baan als een functie. Degene die de baan heeft, noemen we een functionaris. Het kenmerk van een functionaris is dat hij zijn persoonlijkheid uitschakelt en zo dicht mogelijk bij zijn functie blijft. Ook dat is een inzicht van Weber: omdat de functie altijd belangrijker is dan de persoon, voelen mensen zich nooit echt thuis in hun functie.
Maar wat is een functie? De term komt van het Latijnse fungi hetgeen vervullen, waarnemen of bekleden betekent. Ze speelt een centrale rol in tal van wetenschappen. In de wiskunde verricht de functie de taak om vanuit één variabele een andere variabele te genereren. Daardoor drukt ze een bepaalde afhankelijkheidsrelatie tussen deze verschillende variabelen uit. Je kunt functies daarom ook zien als een verzameling geordende paren waarbij ieder eerste lid van het paar een tweede lid kreeg toegewezen. Dit toewijzen is nu precies de taak van de functie.

Een andere discipline waarin de term een centrale rol speelt, is de biologie. Een van de centrale taken voor de etholoog bestaat erin na te gaan welke functie het gedrag van een bepaalde soort heeft. Functie wordt dan doorgaans gelijkgeschakeld met fitness of aanpassingswaarde. Hier is het begrip functie door en door normatief. Als een bepaald orgaan een bepaalde functie heeft, dan zou het die functie ook moeten uitvoeren. De vleugels van de duif zouden vliegen mogelijk moeten maken. Als ze dat niet doen, dan disfunctioneren die vleugels. Maar gek genoeg kun je dat niet zeggen voor de vleugels van een pinguin. Die disfunctioneren niet omdat de soort ‘pinguin’ niet de bedoeling heeft te vliegen. In het concept ‘soort’ schuilt dus evenzeer een normativiteit: een duif is geen duif meer als zijn vleugels de vliegfunctie niet meer kunnen vervullen.

Ik ben me ervan bewust dat er grote verschillen zijn tussen wiskunde, biologie en organisatiekunde, maar een aantal van de zojuist genoemde thema’s speelt onmiskenbaar ook een rol bij de gelijkschakeling tussen banen en functies. Als banen functies worden, dan heeft dat consequenties. Een functie sluit toeval uit (persoonlijkheid is bijvoorbeeld een toevalselement en moet dus naar de achtergrond worden gedrukt); een functie wordt toegewezen (iets wat we doorgaans aanduiden met het woord benoemen: een vriend of een leider kun je niet benoemen, een collega of leidinggevende wel), een functie veronderstelt afhankelijkheid en normativiteit (wie een functie aanvaardt, zou aan bepaalde verwachtingen moeten voldoen en onderwerpt zich aan het oordeel van anderen) en als uitvoerder van je functie verhoud je je altijd als een deel tot een geheel. Je bent met andere woorden een human resource geworden: een middel tot een doel.
 
Het woord werkkring suggereert dit allemaal niet en laat enige ruimte voor extatische experimenten. Of we daarmee alleen maar blij moeten zijn, is weer een andere kwestie. Wie de zaterdagskranten doorbladert en de personeelsadvertenties leest, zal merken dat de vacatures van veel bedrijven uitdaging, avontuur, kunstzinnigheid, creativiteit en meer van dat fraais te bieden hebben. De werkkring wordt dus omschreven als een plek waar wij ons als mens helemaal kunnen verwezenlijken, waar we misschien dat kunnen ervaren wat Youp van ’t Hek van het bed verwacht.

Wie echter zo dom is om in deze ideologie te tuinen en er achter komt dat de inspirerende werkkring in feite neerkomt op een saaie functie, loopt het risico mikpunt van spot in conferences te worden. Op de maandagochtend, in de dagelijkse file tussen Utrecht en Amsterdam, rest hem of haar dan niets anders dan die spot zo goed en kwaad als dat gaat weg te drukken. Terwijl de regen op de voorruit slaat, dringt het droefgeestige besef door dat er nog ergere dingen zijn dan het baantje.
 
René ten Bos is hoogleraar filosofie en organisatiekunde aan de Radboud Universiteit. Van zijn hand verschijnt in maart 2008 bij Uitgeverij Boom Het geniale dier. Een andere antropologie.  

René ten Bos