In een rechtvaardige wereld – vindt Martha Nussbaum – moeten we allemaal de mogelijkheid hebben ‘de zintuigen te gebruiken, te fantaseren, te denken, te redeneren, en deze dingen te doen op een “waarlijk menselijke” wijze’.
Onze wereld is niet fatsoenlijk of rechtvaardig: we houden te weinig rekening met de menselijke kwetsbaarheid stelt de Amerikaanse hoogleraar recht en ethiek Martha Nussbaum in haar nieuwste boek Grensgebieden van het recht. Ook een van de belangrijkste en meest invloedrijke theorieën over sociale rechtvaardigheid, die van John Rawls, heeft volgens haar te weinig oog voor die kwetsbaarheid.
Nussbaum, bekend van haar boeken Wat liefde weet (1990) en Oplevingen van het denken (2001) ontwikkelde eerder met de econoom en Nobelprijswinnaar Amartya Sen de vermogensbenadering (capability approach). Daarin kijkt ze voor welke menselijke vermogens – zoals denken – plek zou moeten zijn in een goede samenleving. Op zoek naar een minimale vereiste voor sociale rechtvaardigheid komt Nussbaum in Grensgebieden van het recht met een lijst van tien ononderhandelbare universele vermogens. Zoals: ‘Het vermogen de zintuigen te gebruiken, te fantaseren, te denken, te redeneren, en deze dingen te doen op een “waarlijk menselijke” wijze, die wordt geïnspireerd door adequaat onderricht.’ Nussbaum kijkt heel precies in hoeverre iedereen op dit moment die ononderhandelbare vermogens kan gebruiken. En dat in een wereld, waarin de inkomensongelijkheid tussen het armste en het rijkste land van 3:1 in het jaar 1820, tot 72:1 in 1992 is toegenomen. Hoeveel procent van de bevolking, bijvoorbeeld, kan in Sierra Leone lezen? 36 procent, tegen 99 procent in de twintig welvarendste landen.
Dit artikel is exclusief voor abonnees