Home We zien de menselijke kwetsbaarheid niet meer

We zien de menselijke kwetsbaarheid niet meer

Door Meike Oosterwijk op 04 december 2006

10-2006 Filosofie magazine Lees het magazine

In een rechtvaardige wereld – vindt Martha Nussbaum –  moeten we allemaal de mogelijkheid hebben ‘de zintuigen te gebruiken, te fantaseren, te denken, te redeneren, en deze dingen te doen op een “waarlijk menselijke” wijze’.

Onze wereld is niet fatsoenlijk of rechtvaardig: we houden te weinig rekening met de menselijke kwetsbaarheid stelt de Amerikaanse hoogleraar recht en ethiek Martha Nussbaum in haar nieuwste boek Grensgebieden van het recht. Ook een van de belangrijkste en meest invloedrijke theorieën over sociale rechtvaardigheid, die van John Rawls, heeft volgens haar te weinig oog voor die kwetsbaarheid.

Nussbaum, bekend van haar boeken Wat liefde weet (1990) en Oplevingen van het denken (2001) ontwikkelde eerder met de econoom en Nobelprijswinnaar Amartya Sen de vermogensbenadering (capability approach). Daarin kijkt ze voor welke menselijke vermogens – zoals denken – plek zou moeten zijn in een goede samenleving. Op zoek naar een minimale vereiste voor sociale rechtvaardigheid komt Nussbaum in Grensgebieden van het recht met een lijst van tien ononderhandelbare universele vermogens. Zoals: ‘Het vermogen de zintuigen te gebruiken, te fantaseren, te denken, te redeneren, en deze dingen te doen op een “waarlijk menselijke” wijze, die wordt geïnspireerd door adequaat onderricht.’ Nussbaum kijkt heel precies in hoeverre iedereen op dit moment die ononderhandelbare vermogens kan gebruiken. En dat in een wereld, waarin de inkomensongelijkheid tussen het armste en het rijkste land van 3:1 in het jaar 1820, tot 72:1 in 1992 is toegenomen. Hoeveel procent van de bevolking, bijvoorbeeld, kan in Sierra Leone lezen? 36 procent, tegen 99 procent in de twintig welvarendste landen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Wederkerig voordeel

Nussbaum draagt haar boek op aan John Rawls. Die verwoordt de klassieke idee van het sociale contract in zijn krachtigste vorm. Uitgangspunt van zo’n idee over de samenleving is dat de mensen zich met het oog op wederkerig voordeel aaneensluiten en zichzelf besturen door wetgeving. Nussbaum zet Rawls’ politiek liberalisme voort, want ‘verdeeldheid zaaiende religieuze of metafysische grondslagen’ zijn niet bevorderlijk voor consensus in een wereld die een grote verscheidenheid aan levensbeschouwingen kent.

Maar Nussbaum vindt wel dat het soort theorie dat Rawls heeft ontwikkeld over rechtvaardigheid tekort schiet. Hij leunt volgens Nussbaum te sterk op het idee van globale gelijkheid van capaciteiten en bekwaamheden. Dit idee komt volgens Nussbaum voort uit de aanname van de klassieke contractdenkers, dat alle contractanten mannen waren. Ruwweg elkaars gelijke, qua rationaliteit, taalvaardigheid en fysieke en mentale capaciteiten. Vrouwen, kinderen en bejaarden behoorden traditioneel tot de privésfeer, en gehandicapten maar ook dieren telden al helemaal niet mee. Wat leidde tot een idealisering van de rationaliteit.
Van díe rationaliteit kan echter alleen op het ‘hoogtepunt’ van een ‘normaal’ mensenleven sprake zijn. Zodra iemand ziek wordt, of een ongeluk krijgt, kunnen de fysieke en de mentale capaciteiten voor kortere of langere tijd verloren gaan. En dan ontstaat er een situatie van afhankelijkheid. Eenzelfde afhankelijkheid die het mensenleven aan het begin, en vaak ook tegen het einde kenmerkt. Want íedereen wordt als hulpbehoevende baby geboren, en heeft gedurende een lange tijd veel zorg nodig.

Daarom vertrekt Nussbaum vanuit ‘een bont geschakeerde en temporeel complexe persoonsopvatting’. Waarbij ze zich laat inspireren door Aristoleles’ ‘de mens als een sociaal dier’. En door Marx, die de mens als een wezen ziet, dat ‘een totaliteit van menselijke levensactiviteiten behoeft.’

‘Er is’ schrijft Nussbaum ‘een theoretisch kader denkbaar, waarin gesteld wordt dat veel levende wezens, menselijke en ook niet-menselijke primaire subjecten van rechtvaardigheid zijn, ook al zijn ze niet in staat om deel te nemen aan de politieke procedures waarmee de politieke principes worden gekozen. Als je ervan uitgaat dat veel verschillende soorten levens een duidelijke waardigheid hebben en ook respect verdienen, dan is wederkerig voordeel geen noodzaak.’

Als drie prangende problemen in het denken over sociale rechtvaardigheid, past Nussbaum in Grensgebieden van het recht de vermogensbenadering toe op dieren, gehandicapten en relaties tussen landen. Daarbij schrapt ze het idee van wederkerigheid. En stelt ze een intuïtief idee over de menselijke waardigheid – de lijst met vermogens – als bron van politieke principes centraal. Pas daarvan uit kunnen procedures worden ontworpen om de waardigheid te benaderen.  

Bij relaties tussen landen bijvoorbeeld, is het ‘gewoon niet waar dat op eerlijke voorwaarden met elkaar samenwerken alle betrokkenen voordeel brengt’ schrijft ze. Want ‘in de praktijk hebben de G8 een groot overwicht op alle andere landen’. Bovendien wordt de autonomie van afzonderlijke landen ernstig ondermijnd door de macht van de wereldmarkt en multinationale bedrijven. Nussbaum betwijfelt dan ook of de aanname van onafhankelijkheid en een zekere mate van gelijkheid tussen staten ook maar enige zin heeft. Want de mondiale economie maakt alle economische keuzes afhankelijk van meerdere factoren die een land niet allemaal in de hand heeft en legt aan de armere naties vaak voorwaarden op die de ongelijkheden alleen maar versterken en verdiepen.

‘Om alle mensen de basiskansen te geven waarop onze aandacht hier is gericht, zullen de rijkeren, zowel individuen als samenlevingen, ongetwijfeld offers moeten brengen.’ Maar ze acht het een collectieve verplichting om te voorzien in die basiskansen. Door het scheppen van een goede instituties – door landen, en multinationals – kunnen mensen hun persoonlijke ethische verantwoordelijkheid delegeren. En de consumenten kunnen druk uitoefenen op bedrijven, om zo meer ruimte geven aan de vermogens van mensen.