Ik zal een jaar of acht zijn geweest toen oom Daan promoveerde op een onderzoek naar niertransplantaties. Ik wist dat het heel wat moest zijn, dat promoveren. We hadden vrij van school gekregen en waren al vroeg in de ochtend in vol ornaat vertrokken naar Groningen.
Met de rest van de familie zat ik op de eerste rij in de aula van het Academiegebouw. Voor het eerst ervoer ik dat ook als je de meeste woorden herkent, je nog steeds geen idee kunt hebben wat iemand zegt. Ik wilde voorkomen dat de rest van de zaal aan mij zag dat ik er niets van begreep – dat zou mijn aanwezigheid zinloos maken, vond ik. Dus probeerde ik me zodanig te concentreren dat ik ging snappen wat de rij toga’s aan mijn oom vroeg en wat hij daarop antwoordde.
Toen concentratie niet genoeg bleek, gooide ik het over een andere boeg. Met een schuin oog hield ik mijn vader in de gaten die een paar stoelen verderop zat. Hij was niet alleen ouder dan mijn oom, maar bovendien ook medicus dus ik mocht aannemen dat hij zeker snapte waar dit allemaal over ging. Ik bestudeerde minutieus zijn gelaatsuitdrukkingen en kleine handbewegingen en bootste deze simultaan na. (Ik was vooral heel tevreden met het mimen van zijn wenkbrauwbewegingen, waaruit een soort verbazing leek te spreken zonder echt verbaasd te zijn).
Ik hoopte met dit spiegel-experiment op een tweeledig effect: via de gelaatsmotoriek van mijn vader zou ik zijn gedachten kunnen lezen, en mocht dat niet lukken dan zag het er in elk geval uit alsof ik volstrekt begreep waar het over ging.
Laten we de conclusies van mijn magische denken van toen even buiten beschouwing laten en stilstaan bij het kijken. Die neiging om een gezicht te lezen, die is er vast niet voor niets. Hoeveel zien we eigenlijk zonder dat we het weten? En daarmee kunnen we ons evengoed de vraag stellen: wat weten we eigenlijk zonder het te weten? Dat zou op een zonderlinge blinde vlek wijzen: blind zijn voor wat we zien.
Nu ik net als mijn vader steeds vaker op willekeurige momenten op de dag tegen de slaap moet vechten, snapte ik laatst ineens wat ik mijn vader had zien doen met zijn wenkbrauwen, op de eerste rij in het Academiegebouw.
Hij probeerde wakker te blijven.