Home Waarom zijn we gelukkig, en klagen we toch zo?

Waarom zijn we gelukkig, en klagen we toch zo?

Door Leon Heuts op 19 januari 2010

Cover van 01-2010
01-2010 Filosofie magazine Lees het magazine

Op internetfora wordt geklaagd en gescholden op alles en iedereen. Toch noemen we onszelf gelukkig, zo blijkt uit recent onderzoek. Wat verklaart die paradox?

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Ruim 80 procent van de Nederlanders noemt zichzelf gelukkig, zo blijkt uit het recent gepubliceerde rapport ‘De sociale staat van Nederland 2009’ van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP). En waarom ook niet? De ‘persoonlijke leefsituatie’ is voor de meeste Nederlanders zeer gunstig (met de kanttekening dat de gevolgen van de economische crisis zich pas volgend jaar echt laten voelen), terwijl bijvoorbeeld de criminaliteit en het gevoel van onveiligheid de laatste jaren zijn afgenomen. Bovendien kijken Nederlanders positiever aan tegen integratie. En na de ‘verweesde’ jaren van de opkomst en ondergang van Fortuyn en de LPF is het vertrouwen in de politiek weer opmerkelijk gegroeid.
Niettemin zag Rob Bijl, adjunct-directeur van het SCP, de bui al hangen op de dag dat het rapport werd gepresenteerd. En inderdaad: de volgende ochtend bevatte de mailbox van het SCP een eindeloze hoeveelheid dreig- en scheldmails. Het instituut zou de werkelijkheid verbloemen, was de teneur van de epistels. Bijl sprak in het NRCV-radioprogramma Lunch over de ‘weerzin tegen positief nieuws’. ‘Heel opvallend, mensen kunnen niet accepteren dat het de goede kant op gaat.’

Deze reactie is inderdaad merkwaardig. Enerzijds leven we in een prettig land, waarin verreweg de meeste mensen gelukkig zijn. Anderzijds geven bijvoorbeeld vele internetfora een volkomen ander beeld: klagen, schelden en doemdenken. Bovendien behoort de PVV, die regelmatig stelt dat het in dit land niet beter is dan in een bananenrepubliek, tot de grootste partijen – Wilders scoort niet alleen goed bij degenen die een reden tot klagen zouden hebben, maar ook bij de redelijk welvarende middenklasse, die het in alle opzichten goed voor elkaar heeft.
 

Kleine prinsjes

Hoe valt te verklaren dat we in een klaag- en haatcultuur verzeild zijn geraakt, met korte lontjes en weinig respect, terwijl de meesten zeggen gelukkig zijn? Een veelgehoorde verklaring is dat we simpelweg te verwend zijn. De welvaart heeft kleine prinsjes gebaard. We zijn inderdaad gelukkig, maar dan vooral met onszelf. We zijn ervan overtuigd dat onze levensstijl en visie de juiste zijn, en tegenwerpingen accepteren we daarom per definitie niet. We zijn blij met onszelf, maar boos op de wereld.

Kritiek op de oppervlakkige en egoïstische burger is niet nieuw: Plato gaf al genadeloos af op de burgers van het in zijn ogen decadente en verwende Athene. De Spaanse filosoof José Ortega y Gasset spreekt in de cultuurpessimistische klassieker van de vorige eeuw, Opstand der horden (1932), van de senorito satisfecho, een figuur die content is met zichzelf en daarom geen tegenspraak duldt. Hij is niet per se dom of sociaal gedepriveerd, maar eerder succesvol en daarom vol van zichzelf. Een hedendaagse echo van dit zelfgenoegzame individu is het ‘dikke-ik’, een omschrijving van de Utrechtse filosoof Harry Kunneman. Dit dikke-ik – eveneens een mateloos, egocentrisch individu – is volgens Kunneman aan een onstuitbare opmars bezig in onze samenleving. Het is aan te treffen op internet, in het verkeer, op televisie en in het stemhokje.
 

Chronisch onzeker

Wie regelmatig in de trein zit, kan zich wel iets voorstellen bij de cultuurpessimistische kritiek op de ‘doorgeschoten’ burger. Maar toch verklaart die onvoldoende waarom dat klagen zó schril van toon is. Waarom de wereld niet gewoon de wereld laten, als je zo vol bent van jezelf? Wat kan het jou schelen dat een ander er op een andere manier tegenaan kijkt? Je gaat je eigen gang en de rest zoekt het maar uit. Toch kunnen veel mensen die wereld blijkbaar allesbehalve links laten liggen. Ze zoeken de wereld juist op, om vervolgens luid hun beklag te doen. De vraag is waarom die burger – als hij dan toch zo goed af is en gelukkig met zichzelf – vaak zo haatdragend is. Wat grijpt hem eigenlijk zo naar de strot? En waarom valt hij daar anderen mee lastig?

Laten we daartoe die pessimistische these (de burger is verwend, vol van zichzelf, en duldt derhalve geen tegenspraak) eens radicaal omdraaien. Zou het kunnen dat die burger allesbehalve zelfingenomen is, maar precies het tegenovergestelde: iemand die chronisch onzeker is over zichzelf en zijn leven? Hij zoekt een podium op om deze onzekerheid te uiten, om er een vorm aan te geven. Maar hij verdraagt het niet dat zo’n podium impliceert dat hij kan worden tegengesproken. Zijn onzekerheid dwingt hem naar buiten, maar tegelijkertijd wil hij binnen blijven – bij zichzelf en zijn eigen wereldbeeld.

Deze burger is chronisch onzeker, maar dat betekent zeker niet dat hij psychisch niet in orde is. De bedoeling is hier niet om zijn geluk af te doen als een façade, waarachter een diep ongelukkig mens schuilgaat. Deze onzekerheid gaat niet over de psyche, maar over de manier waarop we als mensen in het leven staan. Het is, met andere woorden, een existentiële kwestie: hoe wij mensen ‘zijn’. Filosofen die bij uitstek het menselijke bestaan beschrijven, zoals Kierkegaard en Nietzsche in de negentiende eeuw, of Heidegger, Gadamer en Sartre in de twintigste eeuw, laten zien hoezeer onzekerheid hoort bij de mens. Die onzekerheid is dus bij ieder mens aanwezig is – of hij gelukkig is of niet. Welbevinden en existentiële onzekerheid kunnen dus heel goed samengaan. Wat echter wel door de tijd heen varieert, is de manier waarop mensen met die onzekerheid omgaan. Existentiële onzekerheid vraagt om een juiste omgang of vorm. We moeten er wat mee aanvangen, er een podium voor vinden.

Er is alle reden om aan te nemen dat we verleerd zijn wat dat betekent. Aristoteles schreef al dat het podium een plaats is van loutering of catharsis. Er is weliswaar drama, maar dat dient een doel, namelijk relativering. Een podium confronteert je met andere zienswijzen of perspectieven, die je eigen wereldbeeld flink op zijn kop kunnen zetten. Tegelijkertijd is dat podium ook een redelijk veilige plaats om dat te doen. Door de enscenering, de specifieke setting en de geschreven en ongeschreven regels van het podium – er kan heel veel, maar niet alles – loopt die confrontatie niet buiten de perken. Maar de klagende burger accepteert geen enkele confrontatie. Zijn onzekerheid laat het niet toe, hij is bang te veel te verliezen. Liever scheldt hij de ander verrot dan dat hij deze daadwerkelijk de kans geeft hem te confronteren. Het SCP? Deugt voor geen meter. Zou het goed gaan in dit land? Onzin.
 

Zelfverlies

Je vraagt je af waarom die burger sowieso nog het podium zoekt. Waarom drijft die existentiële onzekerheid hem naar buiten? Dat heeft alles te maken met een gevoel van zelfverlies, dat past bij die onzekerheid. We kennen dit vrijwel allemaal uit eigen ervaring. We hebben alles waarnaar we ooit verlangden: een goede carrière, een fijn sociaal leven – we zijn gelukkig. En toch komen opeens vragen op als: ‘Is dit het nu? Leef ik hiervoor? Wie ben ik?’ We voelen plotseling een afstand; het is alsof we onszelf en het leven dat we leiden met vreemde ogen bekijken. Alsof we niet meer onszelf zijn, maar een onpersoonlijke ander. Een dergelijk gevoel begeleidt grote existentiële kwesties als liefde en dood, waardoor je je bij uitstek gaat afvragen wie je nu eigenlijk bent. Maar ook bij kleinere zaken kan het ons overvallen. We kunnen bijvoorbeeld een fijne baan hebben, maar toch – bijvoorbeeld door een onverwacht aanbod – gaan twijfelen. Daarmee is die baan niet opeens waardeloos, maar je kijkt er met andere ogen naar; ons geluk is niet ‘onecht’ of een façade, hoewel het ongetwijfeld soms zo kan voelen.

De reden waarom we met dergelijke gevoelens naar buiten gaan, is dus simpelweg dat we eigenlijk al naar buiten zijn gevallen. De vertrouwde routines zijn niet meer zo vertrouwd. Er is een afstand, en je kunt niet meer op exact dezelfde schreden terugkeren. Bij relatiekwesties is een poging daartoe zelfs schrijnend; als om wat voor reden dan ook de vertrouwde band met een ander niet meer vertrouwd voelt, kunnen we niet zeggen: ‘Laten we doen alsof er niks is gebeurd.’ Op den duur werkt dat verstikkend.

Een eerste stap naar een oplossing – en bij wat kleinere kwesties is dat vaak al voldoende – is om er met anderen over te praten. Je weet je geen raad met de ruimte die er opeens is; er is een nieuwe invulling nodig, een advies. Maar zeker bij grotere zaken is praten vaak onvoldoende. We zien dat bijvoorbeeld bij de meest indrukwekkende existentiële dreun: de dood. Het verlies van een naaste vang je niet op met praten alleen, hoe belangrijk ook. Daarom gaven rituelen traditioneel vorm aan het verdriet. In een bijzonder kwetsbare periode, waarin we niet weten wat met onszelf aan te vangen, schrijven ze voor wat te doen, van uitvaart tot en met de rouwperiode. Maar bovenal drijven rituelen ons naar buiten, of we willen of niet. Een uitvaart was in ieder geval vroeger een publieke gebeurtenis.

Tegenwoordig vinden we dergelijke rituelen vaak onpersoonlijk en koud. We leven dan ook in een tijd waarin authenticiteit en een eigen levensstijl als belangrijke waarden worden gezien. We zien dat ook aan de manier waarop we tegenwoordig omgaan met publieke podiums. Het zijn plaatsen van persoonlijke expressie geworden, van je eigen zegje doen. En geen plekken waar we buiten onszelf treden en ons overgeven aan een ritueel. Toch is het maar de vraag of je jezelf ooit zult vinden als je jezelf niet eerst durft te verlaten. Juist het onpersoonlijke of het afstandelijke biedt de ruimte om je te bezinnen. Er is geen bezinning zonder eerst afstand te nemen. Dat is aanvankelijk desoriënterend, maar uiteindelijk kunnen juist die afstand en het nieuwe perspectief de waarde en de zin van het leven doen oplichten.

Collectieve rituelen of religies spelen tegenwoordig nauwelijks meer een regulerende rol. Het is dan ook niet gek dat steeds meer burgers op zoek gaan naar nieuwe podia. Ze voelen zich onbehaaglijk; ook als betrouwbare instituten stellen dat we heel gelukkig zijn, reageren ze verontwaardigd. Misschien niet omdat ze zo vol van zichzelf zijn, maar eerder omdat ze niet daadwerkelijk geloven in hun eigen geluk, en een soort demasqué vrezen. Als ze een keer dat podium betreden hebben, willen ze bij voorbaat iedere dreiging voor hun wereldbeeld te snel af zijn door anderen af te blaffen. We zijn, in de woorden van Friedrich Nietzsche, slechte acteurs geworden. We hebben behoefte aan podiums – zie internet –, maar eenmaal erop, weten we ons geen raad en slaan door. Terwijl juist datzelfde podium de mogelijkheid biedt om opnieuw bij je leven betrokken te zijn. Klagende burgers hoeven niet te vrezen voor hun geluk als ze de louterende werking van het podium – hoe verwarrend ook – zien als een mogelijkheid om het eigen leven te verdiepen.