Volgens Heidegger zijn momenten van angst waardevol omdat er dan niks meer vertrouwt lijkt. Juist daardoor voel je ook weer de mogelijkheden die het leven je biedt.
Martin Heidegger (Sein und Zeit, 1927) beschouwt angst als onmisbaar, want wat het bestaan is, wordt het individu pas geopenbaard wanneer hij op zichzelf wordt teruggeworpen: solus ipse. Pas het mogelijke ‘ontglijden’ van het Zijn maakt de mens bewust van het Zijn als zodanig, zodat de angst een ‘buitengewone ontslotenheid van het Dasein’ is.
Ook Kierkegaard zag angst als een waardevolle emotie:
Kierkegaard (Het begrip angst, 1844) ziet in de moderne tijd een nieuwe vorm van angst ontstaan, omdat alle maatschappelijke bindingen en metafysische verhoudingen wegvallen. De ervaring van angst is de ‘duizeling van vrijheid’ in het alomvattende niets. Toch is het juist deze ervaring die de mens in staat stelt zich te verhouden tot de vrijheid om zichzelf te kunnen bepalen; vandaar dat de angst de beste gids in het leven is.