Home Waar zijn de antwoorden op de grote levensvragen?

Waar zijn de antwoorden op de grote levensvragen?

Door Anton de Wit op 02 juli 2013

07/08-2013 Filosofie magazine Lees het magazine

“Je hebt wereldmuziek, waarin de muzikale klanken uit alle werelddelen samenvloeien. Waarom zou je niet ook zoiets als wereldfilosofie kunnen hebben?

Ik weet het hoor: het is een wat naïeve vraag. Ik snap ook wel dat je al die verschillende wijsgerige tradities niet zomaar samen kunt brengen. Je kunt nooit helemaal in de huid kruipen van een Chinees denker, of een Indiaas denker of een Afrikaans denker. Ze hebben allemaal zulke andere talen, met ieder hun eigen rijkdommen en nuances. Je blijft gebonden aan je eigen taal en dus perspectief. Maar er is meer dan taal, nietwaar? Misschien dat je op de grens van die talen toch tot een soort van kruisbestuiving kunt komen.”

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De praatstoel van de erudiete en goedgeluimde spraakwaterval Jan Bor is een comfortabele fauteuil in de sjieke sociëteit Arti en Amicitiae in de Amsterdamse binnenstad. Het door Berlage ontworpen interieur, gevuld met beelden en schilderijen uit heel diverse periodes en landen – klassiek en modern, Oost en West –, illustreert zijn bevlogen betoog. Bor is een filosoof die zich niet door grenzen in tijd of plaats laat tegenhouden. In de historische overzichtswerken die hij schreef, brak hij met de gewoonte om de geschiedenis van de filosofie als een hoofdzakelijk Europees onderonsje te beschrijven. In plaats daarvan vlocht hij nadrukkelijk de grote wijsgerige tradities van het Oosten door zijn boeken heen. De vedische en hindoeïstische denkers van India, Chinese filosofen als Confucius en Laozi; in het narratief van Bor komen ze schouder aan schouder te staan met de Griekse klassieken, christelijke en islamitische denkers, moderne en postmoderne filosofen uit Europa en de VS.

“Ze zijn niet los van elkaar te zien”, legt Bor uit. “Er is altijd al kruisbestuiving geweest tussen de verschillende tradities. Al vanaf Heraclitus – het is aangetoond dat die door Indiase filosofen is beïnvloed. Of neem Plotinus. Die woonde in Alexandrië, één van de meest kosmopolitische steden ooit. Het is moeilijk te bewijzen, maar het zou idioot zijn om te veronderstellen dat hij géén contact had met de vele boeddhisten die daar woonden. Ook latere filosofen werden geïnspireerd door de wijsheid uit het Oosten. Schopenhauer bijvoorbeeld was dol op de Upanishaden, oude vedische wijsheidsteksten, en Heidegger bestudeerde het taoïsme. Andersom heeft bijvoorbeeld Hegel een merkbare invloed gehad op de Indiase filosofie van de moderne tijd.”

Het samenvlechten van Oost en West is voor Jan Bor meer dan een intellectuele exercitie. Na zijn studie filosofie was hij op de bonnefooi naar Japan gereisd om daar het zenboeddhisme aan den lijve te ondervinden. Hij studeerde lange tijd bij twee zenmeesters, eerst in Japan en later in Engeland. Bor: “Je moet het natuurlijk in de tijd zien: het waren de jaren ’60 en ’70. Iedereen keek reikhalzend naar het Oosten. We projecteerden alles wat we hier misten op de Oosterse filosofie. Achteraf gezien is dat natuurlijk een al te naïeve romantisering. Ja, ik had daar zelf ook een beetje last van. Maar wat denk ik wel klopte, was mijn gevoel dat onze wijsgerige traditie weinig interesse meer had in de fundamentele vraag wat wijsheid is, wat filosofie dus praktisch voor jou kan betekenen. Ik had tijdens mijn studie een jaar lang alleen maar zitten leren, mijn hoofd zat vol met dikke boeken: Kant, Hegel, Husserl, ga zo maar door. Dat vond ik hartstikke leuk en leerzaam, en ik ben blij dat ik dat toen gedaan heb. Ik zou het nu niet meer op kunnen brengen. Maar ik besefte op een goed moment: allemaal mooi, maar in mijn leven ben ik er geen stap verder mee gekomen… Waar zijn de antwoorden op de grote levensvragen?”

“Daarvoor ben ik toen naar Japan gegaan. Ik ging daarheen om de filosofie te leven; de kern zit in de praxis. Het hielp mij los te komen van een al te intellectualistische benadering van de filosofie. Begrijp me goed: ik hou van denken, zie mezelf als een rationeel en analytisch mens. Maar in een zenmeditatie streef je naar een toestand die wel before thinking wordt genoemd. Dat is niet hetzelfde als stoppen met denken, of stompzinnigheid of impulsief gedrag. Before thinking is van een andere orde: je denkt nog wel, maar laat je niet meer door je gedachten meeslepen. Uiteindelijk merk je dat je vanuit dat before thinking wel degelijk kunt filosoferen. Maar het is een ander soort denken; veel speelser, metaforisch, steeds wijzend op de beperking van dat denken.”

Op dit punt is er een belangrijk verschil tussen de Oosterse en Westerse tradities. “De grondintuïtie van ons denken is dat de werkelijkheid kenbaar is. Al vanaf Parmenides ging men er van uit dat het kenbare en het werkelijke hetzelfde is. Natuurlijk stuit ook onze traditie steeds op de grenzen van het denken en het kennen, maar we richten ons toch vooral graag op wat we wél kunnen weten. Dat is onze stiel, en dat heeft prachtige dingen opgeleverd, maar ook een bepaalde blikvernauwing. De Aziatische filosofie heeft al heel vroeg de fundamentele onkenbaarheid van de werkelijkheid centraal gesteld. De eerste zin van Laozi’s Daode jing is exemplarisch: ‘De weg die gekend kan worden is niet de eeuwige weg.’ Voor een klassieke Westerse filosoof houdt daar het denken op. Ik zou – met de filosofen van het Oosten – zeggen: daar begint het denken pas!”

“De Oosterse filosofie kan dus onze blik verruimen. Zo heb ik het zelf ook altijd ervaren. Hoezeer je ook gebonden blijft aan je eigen traditie en perspectief, het geeft een verbreding. Wat wil je als filosoof nou nog meer?” Toch heeft Bor – juist door zijn intensieve ervaring met het zenboeddhisme – ook stevige kritiek op het Oosterse denken. “We stellen ons wel voortdurend de vraag wat wij van het Oosten kunnen leren, maar laten we dat eens omdraaien: wat kan het Oosten van ons leren? Dat is ook heel veel, hoor. De ongelijkwaardigheid van mensen is in het Oosterse denken heel fundamenteel. Onze gelijkwaardigheidsidee is een enorme verworvenheid.”

“Wat mij steeds meer stoorde aan het zenboeddhisme, was het autoritaire, hiërarchische denken in termen van meester en leerling. Je merkt het meteen als je een zentempel binnenkomt; de meester zit vaak in het midden, op een verhoginkje, bij een bepaald boeddhabeeld, in een pij. Het ergert me nog steeds dat volwassen, verstandige mensen blindelings achter zo’n goeroe aanlopen. Ze maken zich als leerling geheel afhankelijk van hun meester. Brengen hem pannetjes soep, leggen voor elke stap die zij zetten verantwoording aan hem af. Die afhankelijkheid gaat echt heel diep. Ik heb dat zelf ook meegemaakt. Zelfs als ik gewoon stond te plassen dacht ik nog: doe ik het wel goed? Toen ik me daar bewust van werd dacht ik: nu is het afgelopen. Ik ben toen gestopt met me zo intensief met zenboeddhisme bezighouden.”

Wie streeft naar Verlichting in de oosterse betekenis, zo vindt Bor, moet ook de Verlichting in de westerse betekenis niet vergeten. “Immanuel Kant schrijft daar prachtige dingen over in zijn essay Was ist Aufklärung?. Verlichting, aldus Kant, is jezelf losmaken uit de onmondigheid waaraan je zelf schuldig bent. Als je gewoon een normaal verstand hebt, heb je helemaal geen leermeester nodig. Althans, niet permanent. Natuurlijk hebben we in het begin leraren nodig als we iets nieuws willen leren, maar na verloop van tijd moet je je losmaken van je leraren en op eigen benen kunnen staan. Het gaat erom dat je zelfstandig wordt, ook in je voelen, ook in je hart. Ik ben een man van de Aufklärung. Een Aufklärung van het verstand – dat kan het Oosten van het Westen leren – en ook een Aufklärung van het hart. En wat dat betreft kunnen we inderdaad veel van de Oosterse tradities leren.”

Hij zegt nadrukkelijk ‘tradities’, meervoud, want het Oosten is net zomin als het Westen een wereldbeschouwelijke eenheid. Hét Oosten bestaat niet, aldus Bor. “Wat is het Oosten? Het Oosten begint bij Keulen. We hebben het over sterk uiteenlopende denktradities.”
Je kunt, zo legt Bor uit, twee grote hoofdstromen benoemen, met elk een heel eigen karakter: het Indiase en het Chinese denken. Het Indiase denken begon het met de Veda, het geheel van religieuze teksten van de heersende priesterklasse. “Die teksten zijn nog sterk mythisch, of je zou kunnen zeggen: pre-filosofisch. Maar daar kwamen twee enorme tradities uit voort met wel degelijk een sterk filosofische inslag: het hindoeïsme en het boeddhisme. Heel algemeen kun je stellen dat het Indiase denken zich bezig houdt met de bevrijding van het individu uit het door lijden getekende aardse bestaan.”

China kent als autochtone stromingen het confucianisme, rond 500 voor Christus gegrondvest door Kong Fuzi (bij ons beter bekend onder zijn gelatiniseerde naam Confucius), en het ongeveer even oude taoïsme van Laozi. Later kwam daar via India het boeddhisme bij, dat zich in China (en later Japan) onder invloed van het taoïsme ontwikkelde tot het chan- ofwel zenboeddhisme. Bor: “Wat het Chinese denken kenmerkt, is een sterke nadruk op het sociale. De filosofie van Confucius is heel praktisch en politiek, en gericht op het collectieve goed. Het taoïsme en chanboeddhisme kun je begrijpen als een reactie op het confucianisme en die zijn dus weer veel individualistischer. Maar dat neemt niet weg dat ze in dezelfde mentale zee zwemmen, zoals wij hier allemaal in de mentale zee van het Grieks-christelijke denken zwemmen.”

“Je leest veel in de krant over de enorme economische expansie van China. Vaak zit daar een pessimistische ondertoon in: het idee dat dat tot een cultuurclash zal leiden. Nu zie ik ook wel dat er culturele problemen kunnen ontstaan, met name door dat al genoemde autoritaire en hiërarchische denken. Maar over het algemeen ben ik veel positiever gestemd. Ik geloof niet zo in de gedachte van een cultuurclash, want dat zou betekenen dat je nooit buiten de grenzen van je eigen denken komt. Ik geloof, in alle bescheidenheid, dat dat wel degelijk kan. Nogmaals: ik ben er van overtuigd dat we van elkaar kunnen leren, dat er ook nu een kruisbestuiving kan ontstaan zoals die altijd al plaats heeft gevonden.”

Eén van de belangrijkste dingen die wij nu van de Chinezen kunnen leren, zo stelt Bor, hangt samen met hun natuurbegrip. “Het Chinese woord voor ‘natuur’ is ‘zi ran’. Dat betekent letterlijk: ‘wat vanzelf gaat’. Natuur is dus wat vanzelf gaat, waar wij ons niet mee hoeven te bemoeien. Zowel onze politiek als ons bedrijfsleven kan daar wat van leren. We moeten afkicken van het targetdenken, waar al die bedrijven en banken in gevangen zitten. Je hoort ze spreken over head counts of cutting out costs, wat allemaal vreselijke eufemismen zijn voor mensen eruit flikkeren. De oorsprong van die denkwijze ligt in het Griekse doeldenken, dat zich in de moderne tijd ontwikkelde tot een houding waarin we alles willen voorspellen en beheersen. Van de Chinezen kunnen we leren dat de samenleving een veranderlijk organisme is en dat we moeten leren dat op z’n beloop te laten. Let it be. In plaats van altijd maar willen ingrijpen, beheersen – iets waar onze regering met z’n achterhaalde maakbaarheidsideologie ook vreselijk veel last van heeft. Ik zou premier Rutte willen uitnodigen eens een taoïstisch boek open te slaan. Daarin zal hij een heel ander, verfrissend begrip van natuur en samenleving aantreffen. Het is allemaal aanwezig in die grote potpourri die we wereldfilosofie kunnen noemen.”