Toen mijn grootmoeder net was overleden, blies mijn oom – die Alzheimer heeft – zijn handen warm vóór hij die van het lijk vastpakte. Hij wilde voorkomen dat zijn moeder zou schrikken van de kou en besefte niet dat ze niets meer kon voelen. Hij wist zich even geen raad toen mijn tante dat aan hem uitlegde.
We moeten leren (en kunnen dus vergeten) wat een lijk is – al weet ik nog goed dat ik als zevenjarige een vreemde afkeer voelde toen ik zag hoe mijn vader de wang van zijn overleden vader kuste. Wat daar op bed lag was mijn opa en toch ook weer niet, want hij was stijf en bleek en al het bloed was uit zijn gezicht naar zijn nek gelopen. (‘Je bent nu dood, je nek is rood,’ schreef ik later die dag in een gedichtje. Maar wie was de ‘je’ waarop ik doelde? Mijn opa of het lijk? Of waren die een en hetzelfde ding?)

Is de dood een gebeurtenis?
Een lijk is misschien wel het vreemdste ‘iets’ dat we kunnen tegenkomen, schreef de Franse filosoof Maurice Blanchot in het essay L’Éspace littéraire (1955). Het is er en toch ook weer niet. Natuurlijk, een lijk bestaat ontegenzeggelijk, het is onbeweeglijk en massief, maar tegelijkertijd is het alleen nog maar een verwijzing naar iets wat er niet meer is. Een levend persoon is zichzelf, ‘een dode lijkt alleen nog op zichzelf’, schreef Blanchot: hij is ‘aanwezig geworden afwezigheid’.
We worden niet elke dag met een dood lichaam geconfronteerd, maar toch is die vreemde ‘aanwezige afwezigheid’ volgens Blanchot iets waar we ons dagelijks toe moeten verhouden. Hij dacht dat een lijk ons met precies hetzelfde ‘gebrek’ confronteert als de taal. Net als een lijk ís de taal op zichzelf niets; het verwijst enkel naar iets anders. En hoe nauwkeurig je iets ook probeert te beschrijven, zoals de hond die tegen je voeten aan ligt te snurken, er blijft altijd iets aan de woorden ‘staart’, ‘neus’ en ‘vacht’ ontglippen – maar wat? De hond zelf? Maar zonder de taal zou de hond niet eens als ‘hond’ bestaan. Het woord ‘hond’ lijkt op iets dat afwezig blijft, net zoals een lijk op de overledene lijkt maar diegene niet is.
Een filosoof van wie de naam me is ontschoten laat als hij college geeft aan geneeskundestudenten vaak het schilderij Ceçi n’est pas une pipe van René Magritte zien. ‘Dit is geen pijp,’ zegt hij, om er vervolgens een foto van een breinscan bij te pakken: ‘noch is dit een brein. Noch,’ voegt hij eraan toe, ‘is wat er in je hoofd zit en je je “brein” noemt een brein.’ Elk woord, elk beeld waarmee we over ons lichaam praten, is niet het lichaam; het lijkt er alleen maar op.
Maar wat is het lichaam zelf dan? En de hond aan je voeten? En de overledene die je mist? Volgens Blanchot kunnen we onmogelijk zeggen wat ze zijn, want als je dat probeert heb je al weer iets over ze gezegd (met woorden die, net als het lijk, alleen maar op de dingen lijken). De dingen blijven afwezig in hun aanwezigheid.
In de online rubriek ‘shortreads’ zoekt Filosofie Magazine elke week in een kort essay naar het antwoord op een alledaagse filosofische vraag.