Op mijn twaalfde vroeg een vriendin mij om haar iets te vertellen wat ik nooit eerder met iemand had gedeeld. Vanzelfsprekend wilde ze niet weten in welke volgorde ik de vorige dag mijn nagels had geknipt, of hoeveel handjes chips ik zojuist had gegeten. Ze wilde een geheim. Maar ik wilde geen geheim vertellen.
Iemand om een geheim vragen is paradoxaal. Je wilt iets opzettelijk niet delen met anderen, dus waarom zou je het desgevraagd toch doen? Ik bedoel dit niet retorisch, want ik hoor ook graag iemands geheimen aan. En we weten ook dat een geheim niet zomaar stopt een geheim te zijn wanneer je het aan iemand vertelt; hele groepen delen geheimen, niet zelden vormt het geheim zelfs het bestaansrecht van de groep; en wat je aan de priester of psycholoog vertelt boet niet in aan heimelijkheid. Sterker nog, volgens de Franse filosoof Jacques Derrida (1930-2004) is het vertellen van het geheim onderdeel van het geheim. Iets is pas geheim als er een afspraak bestaat dit nooit prijs te geven. Je moet dus vertellen dat je het niet moet vertellen, wat betekent dat het niet-te-vertellen geheim altijd al is verteld. Voor Derrida geldt dat zelfs voor de geheimen die je alleen met jezelf deelt.
Waar ligt dan de grens tussen vertellen en verzwijgen? Wanneer houdt iets op een geheim te zijn? Pas als iedereen het weet? Wie mag een geheim weten zonder dat het geheim als geheim verdwijnt?
En wat is het verschil tussen de leugen en het geheim? Beide houden iets van de waarheid achter. Toch voelt het gerechtvaardigd om sommige waarheden voor mezelf te houden, terwijl ik niet graag lieg. De meeste geheimen die ik zelf bewaarde, verborg ik uit schaamte of schuld. Waar een leugen dient om de ander te bedriegen, voelt een geheim eerder als zelfbescherming. Misschien ligt hierin het verschil: in plaats van een ander ermee in je macht te krijgen, voorkomt het geheim dat zij jou in hun macht krijgen.
Maar is elk geheim een vorm van zelfbescherming? Geheime genootschappen verbergen hun kennis en geliefden verzwijgen soms hun relatie, ook wanneer deze niet verboden zijn.
Even tussendoor… Meer shortreads lezen? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:
Meld u aan voor onze nieuwsbrief
‘De liefde houdt op een genoegen te zijn wanneer zij ophoudt een geheim te zijn,’ schrijft de Engelse schrijfster Aphra Behn (1640-1689) in Montre, or the lover’s watch (1686). Ware liefde is puur, haast heilig, schrijft Behn, en zal door de meeste mensen niet begrepen worden. Zodra anderen van de liefde horen, zullen zij haar met hun onbegrip terugbrengen tot iets banaals, waarmee het genoegen iets bijzonders te voelen verdwijnt. Ook esoterische kennis en het verbod om de naam van God uit te spreken, lijken op eenzelfde idee te berusten: wat de ander niet weet kan hij niet verkeerd begrijpen, bagatelliseren of onteren.
Geheimhouding verheft, al is het maar omdat jouw geheim uit de greep blijft van de alledaagse taal. Maar valt de angst voor onbegrip onder zelfbescherming, of beschermen we er iets anders mee? Koesteren we onze geheimen soms niet gewoon omdat we ze koesteren, om niets anders dan het geheim? Houden we het geheim geheim voor het geheim? Ik geloof dat ik het antwoord liever niet weet.
In de online rubriek ‘shortreads’ zoekt Filosofie Magazine elke week in een kort essay naar het antwoord op een alledaagse filosofische vraag.