Home Verveeld slenteren tussen oude dromen

Verveeld slenteren tussen oude dromen

Door Claire Polders op 22 januari 2013

05-2002 Filosofie magazine Lees het magazine
De revolutionaire droom is uitgedoofd. Dat leert een grote expositie van surrealisme in Parijs. Geen dromen en revoluties, maar vermaak. Geen grote verhalen en utopieën, maar de veiligheid van verveling. Mijmeren in het Centre Pompidou, tussen hordes toeristen en rinkelende mobieltjes, over de kunstenaar die de verbeelding redt.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Het is alsof de architect van het Centre Pompidou het poppenhuis van zijn dromen heeft ontworpen. Temidden van alle achttiende- en negentiende-eeuwse huizenblokken, lijkt dit centrum voor moderne kunst met haar felle kleuren en enorme zichtbare roltrappen van een andere wereld. Waar anders dan in dit droomhuis konden de Fransen één van de grootste na-oorlogse exposities van het surrealisme organiseren?

Het bezoek van de expositie is echter alles behalve een droom. De soms harde werkelijkheid dringt door in het museum: in verband met 11 september is de veiligheid opgeschroefd en worden alle handtassen en rugzakken onderzocht. De wachttijd is langer dan ooit. Eenmaal binnen wordt de poging een esthetische ervaring te hebben ernstig verstoord door horden toeristen die hardop de schilderijen becommentariëren.  
     
Het Centre Pompidou is een merkwaardig gebouw, het surrealisme een stroming voor fijnproevers. Desalniettemin vinden tienduizenden hun weg naar de tentoonstelling. Het feit dat er zoveel bezoekers zijn kan zowel negatief als positief uitgelegd worden. De elitaire pessimist ziet de expositie waarschijnlijk als een overwinning van het alledaagse op de verheven droom. Als zelfs het hoogtepunt van de verbeelding, de kunst, ten prooi is gevallen aan massavermaak, dan moet de wereld worden beschouwd als definitief onttoverd. Kortom: de droom is dood. De meer egalitaire optimist zou beweren dat de kunst definitief het leefdomein van alledag is binnengedrongen en deze juist heeft verrijkt. Zagen de surrealisten het tenslotte niet als hun taak de muren tussen droom en werkelijkheid af te breken? André Breton, de paus van de surrealisten en de grondlegger van hun theorie, geloofde zelfs in de revolutionaire krachten van de kunst.

In het eerste manifest van de surrealisten (in 1924) protesteert Breton tegen de tirannie van de rede en pleit hij ervoor ook de droom een plek in de werkelijkheid te gunnen. In 1910 dichtte Elsschot nog, dat tussen droom en daad “wetten in den weg (staan) en praktische bezwaren.”  Surrealisten wilden nu juist deze wetten afbreken en de beperkte realiteit van de rede en de logica verruimen met het universum van de droom. Het ultieme doel van Breton was een hegeliaanse verzoening tussen twee uitersten: de contradictie tussen droom en realiteit moest voor eens en altijd worden opgeheven in een soort absolute realiteit, een sur-realiteit. En deze verzoening, meende Breton, kon mogelijk gemaakt worden via de kunst.

De surrealisten wilden, in de voetsporen van Marx, de maatschappij veranderen. De menselijke geest diende bevrijd te worden van een beperkend en overheersend denksysteem. Breton liet er geen twijfel over bestaan, dat deze bevrijding van de geest alleen mogelijk was als er eerst een bevrijding van de mens plaatsvond. De sociale revolutie van Marx ging hand in hand met de revolutionaire ambities van de surrealisten.
 

Shock

De oorspronkelijke internationale exposities waren voor Breton politieke manifestaties, die bovendien moesten bijdragen aan het uiteindelijke doel van de surrealisten. Als we de maatschappij willen veranderen, zo redeneerde Breton, zullen we bij de opvatting van de mensen moeten beginnen. Alleen een heftige reactie als een schok of hevige verbazing kan een mens doen twijfelen aan de huidige waarden en open stellen voor iets nieuws. Daarom waren de exposities erop gericht mensen te shockeren.

De mensen zijn er, in het Pompidou. Met rinkelende mobieltjes lopen ze langs de schilderijen van René Magritte en André Masson. Een grote groep middelbare scholieren krijgt tekenles. De muur tussen droom en werkelijkheid is in die zin afgebroken, de scherpe contradictie is verzacht. Toch zijn Bretons marxistische idealen ver te zoeken. De huidige expositie in Parijs heet weliswaar La Révolution Surréaliste, en een bejaard Amerikaans stel geeft steeds een verraste uitroep als ze een Dali zien hangen – maar van shock of politiek engagement is geen sprake. De schilderijen hangen keurig geordend, met naamplaatjes en uitleg, op schone witte muren. De surrealistische proteststem is verstomd. Als we aannemen dat de kunstobjecten zelf niet veranderd zijn, zouden we de volgende vraag moeten stellen: wat is er met onze blik gebeurd?
 
De elitaire pessimist zou zeggen dat het surrealisme als kunst- en sociale beweging is geëindigd met de dood van Breton in 1966 zonder dat de beoogde sociale en culturele revolutie heeft plaatsgevonden. Surrealisten worden nu vaak naïef en idealistisch genoemd: men zegt dat het niet mogelijk is te dromen van een veranderde wereld en deze fantasie met diezelfde droom te verwerkelijken. Toch schreef het populaire Franse weekblad Télérama  in een aparte editie gewijd aan de tentoonstelling:  Le rêve nest pas mort. De droom is niet dood. De droom is wellicht geen inzet meer van politieke ambities, maar juist omdat het dit wel geweest is, worden wij dagelijks omringd door dromen. Surrealistische kunst brengt geen schok meer teweeg, omdat we tegenwoordig gewend zijn aan de aanwezigheid van droombeelden in onze realiteit: het surrealistisch ideaal van Breton is ons realisme geworden.

Deze revolutie van de blik heeft er voor gezorgd dat wij niet meer opkijken van Eschers onlogische tekeningen of van de films van David Lynch, waar de fantasieën en levens van de hoofdpersonen niet meer te scheiden zijn. Niemand vindt het vreemd dat de Seine in Parijs wordt afgebeeld als het gezicht van een vrouw op het metrokaartje van de RATP. De droom is geïntegreerd in onze realiteit.
 
Het is een aantrekkelijke maar ook kortzichtige stelling, dat Breton toch geslaagd zou zijn in zijn opzet. De droom is inderdaad onze dagelijkse belevingswereld binnengekomen, maar dat is zeker niet kosteloos gebeurd: de droom heeft bijna al zijn kracht verloren. Wat betekent het nog voor ons om een De Chirico te zien? De beelden die door de surrealisten zijn ontwikkeld om te shockeren, raken ons in het geheel niet meer. Ze zijn gebanaliseerd en een ding onder de dingen geworden, een product van onze consumptiemaatschappij. De kunstwerken in het Pompidou verschillen in onze blik niet meer van de reclames op de televisie. Het is het probleem van de technische reproductie, zoals Walter Benjamin het noemde. Kunstwerken hebben hun aura verloren, ze kunnen ons niet meer betoveren. Hetzelfde geldt voor de dromen die de kunst geïnspireerd hebben: als zelfs huishoudelijke voorwerpen, zoals de producten van designkoning Alessi, droombeelden in hun ontwerp opnemen, dan zijn deze dromen niets meer dan platte beelden, zonder diepgang of betekenis. 
 

Leeg

De Franse denker Lyotard schreef ruim twintig jaar geleden al over ‘het einde van de grote verhalen.’ De mens heeft geen idealen meer en geen dromen. Lyotard zag het einde van de grote verhalen als een gunstig gegeven: juist de absolute denksystemen en idealen van leiders, staten en religies hebben de mens steeds opnieuw aangezet tot verschrikkelijke oorlogen. Hoewel het dus voor de mensheid goed kan uitpakken, betekent het einde van de grote verhalen voor de individuele mens een groot leeg gat. Kort gezegd: de mens verveelt zich.

In het Centre Pompidou, met de merkwaardige tegenstelling tussen idealistisch bedoelde schilderijen en vertier zoekende mensen, zie je de zegeningen en de kwellingen van deze tijd. Aan de ene kant heeft de mensheid een bepaalde immuniteit opgebouwd voor blinde idealen en onmenselijke utopieën, óók voor Bretons marxisme, en kiest men voor kleine stapjes in plaats van de wens een grote sprong te maken. Aan de andere kant voelt de mensheid zich leeg en is kunst slechts een middel tegen verveling geworden. Schilderijen en beelden kunnen ons niet langer verbazen of verwonderen, ze kunnen ons slechts amuseren. Kunst heeft bestaan om te kunnen herinneren. Het was er ooit als een vorm van expressie of om maatschappijkritiek te leveren. Soms bestond het vooral omwille van zichzelf, maar nooit eerder werd kunst uitsluitend gezien als middel tot vermaak. Het feit dat de musea in Parijs uitpuilen op een regenachtige dag, betekent niet dat de gemiddelde toerist of Parijzenaar zo kunstzinnig is. Het betekent slechts dat kunstwerken een erg aangename uitdoving van onze verveling kunnen bieden. De dromen van Dali kunnen onze wereld niet meer veranderen, maar het blijven de interessante dromen van een getalenteerd kunstenaar.
 
Dat grote tentoonstellingen zoals die van de surrealisten een markt-event zijn geworden, waar slimme museumdirecteuren producten verkopen aan verveelde mensen, heeft ook tot gevolg dat kunst zich via de nieuwe wetten zal ontwikkelen. Hedendaagse kunstenaars, zoals we die bijvoorbeeld in het vernieuwde Palais de Tokyo in Parijs kunnen zien, maken geen eenvoudige schilderijen meer, maar bouwen installaties, vullen complete ruimtes en creëren voorstellingen. Hedendaagse kunstenaars willen de bezoeker pluriforme ervaringen laten beleven, want als kunst een middel tegen verveling is geworden, kan dit middel maar beter zo interessant mogelijk zijn. De surrealistische droom om mensen te veranderen heeft plaatsgemaakt voor de commerciële droom om mensen te behagen.

De vraag is of dat niet te ver gaat en of we niet mogen dromen van een kunst die ons nog wel kan raken. Sterker nog, we zouden misschien meer van de kunst moeten verwachten. De markt bepaalt immers hoe kunst zich ontwikkelt en wat de mensen verwachten en vragen bepaalt de markt weer. Als wij nooit iets anders van de kunst wensen dan een tijdelijke uitdoving van onze verveling, zal er ook nooit een ander aanbod zijn.
Bovendien blijkt dat kunst niet alle verveling kan uitdoven. Soms vindt er zelfs een geforceerde terugkeer van oude ideologieën plaats, om de verveling weer te verdrijven. Een voorbeeld hiervan is Frankrijk, waar meer dan éénderde van de kiesgerechtigden niet is gaan stemmen tijdens de eerste ronde van de presidentsverkiezingen en de extreem-rechtse Le Pen erg goed in de markt ligt. Het is dus aan te bevelen om te blijven geloven in de mogelijkheid om opnieuw te leren kijken. Het zou nog steeds mogelijk moeten zijn om met een oprecht geïnteresseerde en zelfs geëngageerde blik naar nieuwe beelden te kijken. Het is zeker niet uitgesloten dat een kunstenaar het voor elkaar krijgt om ons dat te laten doen. Het moet overigens wel een genie-kunstenaar zijn, zoals de surrealisten in hun tijd, die de zich vervelende mens – de homo taedens – weer kan doen verbazen. Maar elke tijd heeft, of had,  zijn genieën – ook dat toont de expositie in het Centre Pompidou aan.