In zijn bestseller Wie ben ik en zo ja hoeveel? probeert Richard David Precht een brug te slaan tussen filosofie en natuurwetenschap. Aan de hand van alledaagse voorbeelden laat hij zien dat biologie en ethiek elkaar nodig hebben.
Richard David Precht baalt. Een half miljoen exemplaren verkocht zijn laatste boek al in eigen land. Lovende recensies kreeg de Duitse schrijver, filosoof en wetenschapsjournalist. En nu is hij in Nederland om de vertaling van zijn bestseller Wie ben ik en zo ja hoeveel? te promoten. Toch baalt hij. Hij baalt er oprecht van dat zijn boek in de markt wordt gezet als een populair-wetenschappelijke inleiding in de filosofie.
Maar waarom baalt hij daarvan? Hij heeft toch zélf de ingrediënten voor een populaire inleiding in de filosofie aangeleverd? Vooruit, het kinderboekachtige omslagontwerp heeft zijn uitgever bedacht – en tot zijn grote spijt ontdekte hij dat de Nederlandse vertaling hetzelfde omslag heeft. Maar voor de rest is hij toch zelf verantwoordelijk: een vlot geschreven, ook voor leken te volgen tekst, met veel vaart en humor, talloze actuele ethische kwesties (van natuurbehoud tot euthanasie, van videogames tot klonen), allerlei tijdloze thema’s (liefde, God, rechtvaardigheid, geluk) en een speelse en grappige titel… Wat zeurt hij nou?
Dan komt de aap uit de mouw: ‘In de natuurwetenschappen geven je vakgenoten je een schouderklopje wanneer je een goed populair-wetenschappelijk boek schrijft, maar in de filosofie neemt men je meteen niet meer serieus’, zo moppert Precht. Erkenning wil hij. Want hij beoogde méér met zijn boek dan een lichtverteerbare inleiding geven in andermans denken. Hij heeft een eigen visie willen neerzetten: een nieuwe symbiose van filosofie en andere wetenschappen, met name de moderne neurobiologie.
Echtelijke ruzies
‘Momenteel is er nog veel wederzijds onbegrip’, aldus Precht. ‘Sommige hersenwetenschappers doen met arrogante zelfverzekerdheid tweeduizend jaar filosofie af als louter speculatie. Filosofen verweren zich en doen de hersenwetenschap af als achterhaald naturalisme, waarin filosofische kwesties niet eens begrepen worden. En vervolgens bemoeien zij zich niet meer met elkaar. Dat vind ik jammer.’
Want filosofie en natuurwetenschappen hebben elkaar nodig, zo beklemtoont Precht. ‘Filosofie zonder natuurwetenschap is leeg. Natuurwetenschap zonder filosofie is blind.’ Waarom? Om met de eerste stelling te beginnen: veel van de bevindingen van de hersenwetenschap in de afgelopen jaren geven vlees aan allerlei filosofische concepten die de afgelopen millennia zijn uitgedacht. Precht: ‘We hebben in de laatste decennia geleerd hoe sterk emoties onze gedachten beïnvloeden. Ook de rationele delen van onze hersenen kunnen niet zonder het emotionele deel, zo heeft onderzoek uitgewezen. Daar kunnen we van leren.’
‘Gevoel zou het verstand alleen maar vertroebelen, is lang de heersende gedachte geweest: je moet daarom rationeel zijn. Maar het is een schijntegenstelling. Zelfs onze meest logische overwegingen worden door ons gevoel begeleid. Ook nuchterheid blijkt een uiterst emotionele houding, geen rationele. Je ziet het zo vaak in echtelijke twisten. De man blijft koel en zegt: “Bezie het nou eens een beetje rationeel, schatje.” Waarmee hij zijn vrouw alleen maar nog woedender maakt. En zíj heeft gelijk; hij maakt een inschattingsfout wanneer hij denkt het verstand als argument te kunnen inbrengen tegen emoties. De man denkt aan de spiraal van emotionaliteit te ontsnappen, maar op een zuiver emotionele wijze vlucht hij in een emotionele houding die hij voor rationaliteit houdt.’
Waarmee de filosofie echter allerminst overbodig is gemaakt, vervolgt Precht. Want wetenschappen mogen dan veel bruikbare inzichten in de werkelijkheid bieden, ze begeven zich al snel op glad ijs wanneer ze daardoor denken het wel alleen af te kunnen om de wereld om ons heen te verklaren. Precht: ‘Dat is een fout die natuurwetenschappers vanuit hun enthousiasme vaak maken. Dat zag je in de negentiende eeuw, toen het darwinisme een denkschool voortbracht die stelde dat je vanuit de materie de gehele mens kon verklaren.’
‘Ik zie bij de moderne hersenwetenschap wel eenzelfde soort naïviteit. Bijvoorbeeld wanneer men op basis van neurologisch onderzoek zegt: er bestaat geen vrije wil. In het denkmodel van het hersenonderzoek bestaat inderdaad geen wilsvrijheid, maar dat betekent nog niet dat er geen wilsvrijheid bestaat. Het zegt alleen iets over de begrensdheid van de methodes van hersenonderzoek.’
Volgens Precht is de kloof tussen filosofie en wetenschap te overbruggen, zolang we maar erkennen dat al die deelgebieden hun eigen logica hebben. ‘Denkers als Herbert Spencer en recenter Richard Dawkins gaan ervan uit dat de spelregels die in de biologie gelden ook in alle “hogere” lagen van toepassing zijn: de psychologie, de sociologie, de ethiek. Ik daarentegen geloof dat in alle lagen andere spelregels gelden. Weliswaar brengt de biologische laag de andere lagen voort, maar in die transformatie veranderen ook de spelregels.’
Liefde en voortplanting
‘Een eenvoudig voorbeeld: de lust. Natuurlijk zijn het onze biologische driften die de lust voortbrengen, omdat wij zonder die lust niet zouden voortbestaan. Maar zodra er lust bestaat, houdt die zich al niet meer aan de regels van de voortplanting. Het overgrote deel van ons seksleven heeft immers helemaal niets met voortplanting van doen. Lust schept zijn eigen regels. Hetzelfde geldt voor de overgang van lust naar liefde. Verliefdheid is ook niet enkel een verlengstuk van lust. Je wordt niet altijd verliefd op iemand die je meteen seksueel aantrekkelijk vindt, je raakt vooral gefascineerd door een persoon, en helemaal niet vanwege diens voortplantingspotentieel. Alles hangt met elkaar samen, maar alles met eigen spelregels.’
Dat heeft hij willen zeggen met dat vlotte boek met zijn kinderboekachtig omslag en grappige titel. Hij vertelt dat hij werkt aan een boek waarin hij het nóg veel duidelijker zal opschrijven. Hij zucht nog eens verongelijkt. ‘Maar men zal mij wel nooit serieus nemen zolang ik boeken schrijf die iedereen lezen kan.’