Home Vechten met gevoelens

Vechten met gevoelens

Humanistisch raadsman Jan Smit staat al 19 jaar klaar voor Nederlandse militairen. Alies Pegtel ging met hem mee naar een bezinningsbijeenkomst voor jonge soldaten. ‘Als je straks in de kazerne in de spiegel kijkt, wie wil je dan zien?'

Door Alies Pegtel op 25 februari 2020

Vechten met gevoelens

Humanistisch raadsman Jan Smit staat al 19 jaar klaar voor Nederlandse militairen. Alies Pegtel ging met hem mee naar een bezinningsbijeenkomst voor jonge soldaten. ‘Als je straks in de kazerne in de spiegel kijkt, wie wil je dan zien?'

Cover van 03-2020
03-2020 Filosofie magazine Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Het is een mistige zondagochtend in januari, en pakweg vijftig jonge soldaten zitten in een halve kring in het bos bij legerplaats Oirschot tussen de kale bomen. Op de koude grond luisteren ze naar muziek die klinkt uit een soundboxje. De stem van De Dijk-zanger Huub van der Lubbe schalt door de mist: ‘Ik kan het niet alleen.’ De soldaten, met legergroene mutsen op en handschoenen aan, hebben zich zo goed en zo kwaad als dat gaat tegen bomen genesteld; ze leunen op hun rugzak of tegen elkaar. Hun geweren staan in een rij met de loop van hen af gericht.

De jongens – er zitten geen meiden bij – hebben de afgelopen nacht maar drie uur geslapen, twee aan twee onder een zeiltje in de open lucht. Deze beproeving maakt deel uit van hun vier maanden durende opleiding tot militair, waarbij ze onverwachts een weekend in het bos moeten doorbrengen onder spartaanse omstandigheden. De oefening is vooral bedoeld om hun  incasseringsvermogen te trainen; als ze eenmaal beroepsmilitair zijn kunnen ze tenslotte ook zomaar worden opgeroepen voor een missie. Het dient als zelfonderzoek: ben je flexibel genoeg om met dergelijke onvoorspelbare omstandigheden om te gaan?

Bij uitzondering mag ik deze ochtend mee als pottenkijker met humanistisch raadsman Jan Smit (61), die in het bos een bezinningsbijeenkomst verzorgt en daarvoor de muziek van De Dijk heeft meegebracht. Het is de eerste keer dat de soldaten in spe kennismaken met de dienst Geestelijke Verzorging binnen de krijgsmacht, die zich bekommert om het welbevinden en de moraal van de manschappen, veteranen én het thuisfront. Als ze ooit met een probleem worstelen, kunnen militairen terecht bij een geestelijk verzorger, die geheimhoudingsplicht heeft.

Eerder had het hoofd van de humanistische geestelijke verzorging, Erwin Kamp, me al iets verteld over de oorsprong van deze dienst. Dat defensie zich bekommert om het geestelijk welzijn van het personeel is niet nieuw, maar een uitvloeisel van de grondwet, waarin staat dat iedere Nederlander de vrijheid heeft om zijn religie of geloofsovertuiging te belijden. Dit geldt dus ook voor militairen, hier en in den vreemde.

Schuldgevoelens

Vanaf 1904 zijn er daarom predikanten in dienst van de krijgsmacht en voor de katholieke gelovigen aalmoezeniers. De geestelijken reizen met de manschappen mee, en waar ook ter wereld kunnen militairen bij hen terecht met zingevingsvragen of voor mentale steun. In het leger is de verzuiling nog springlevend, want naast 45 dominees en 42 aalmoezeniers is er ook een handvol rabbijnen, pandits en imams actief. Voor de groeiende groep seculiere Nederlanders zijn er sinds de jaren zestig humanistische geestelijk verzorgers. De teller staat momenteel op 38 humanistisch raadsmannen en -vrouwen. Smit is een van hen.

De taak van de geestelijk verzorgers is in de loop van ruim een eeuw wel flink verruimd. Zo waren de 300.000 Nederlanders die na de Tweede Wereldoorlog naar Indonesië werden gestuurd om te vechten in de politionele acties volstrekt niet op hun taak voorbereid, zo bleek uit de recente documentairereeks Onze jongens op Java van Coen Verbraak. En toen de jongens na drie jaar vechten terugkeerden naar Nederland, werden ze aan hun lot overgelaten. Veel veteranen spraken nooit over hun ervaringen; de documentaire vormde de aanleiding om hun stilzwijgen te doorbreken.

Heb je de juiste professionele mindset om doden als part of the job te beschouwen?

Het zwijgen van de Indië-veteranen benadrukt de bevindingen van een van de zeldzame onderzoeken naar het doden tijdens een militaire missie, van humanistisch geestelijk verzorger Martine Hulsman uit 2012. De meeste militairen die een tegenstander hebben gedood zwijgen daarover, uit angst om door de buitenwereld te worden veroordeeld en als gewetenloos te worden bestempeld. Daarbij willen ze hun naasten niet lastigvallen met hun emoties. Zelf willen ze er ook niet te veel bij stilstaan. Het is gebeurd en ze moeten verder.

Maar zelf worstelen ze vaak met schuld over hun eigen gevoelens, of beter gezegd: juist het gebrek daaraan. Als een militair datgene doet waarvoor hij is getraind en een tegenstander raakt, komt er adrenaline vrij en voelt hij zich vaak euforisch. Maar als hij later beseft dat hij een mens heeft gedood, voelen de meeste militairen berouw over en afkeer van hun blijdschap en het ontbreken van schuldgevoelens.

Uit onderzoek blijkt dat het moeilijk is een medemens te doden, omdat het tegen onze natuur ingaat en ons wordt geleerd dat het verkeerd is. In de Tweede Wereldoorlog kon of wilde 80 procent van de Amerikaanse soldaten niet op de tegenstander schieten en schoot in de lucht. Een sociaal-psychologische factor die de drempel verlaagt, is dat militairen in groepsverband opereren: door de gedeelde verantwoordelijkheid lijkt de eigen rol in het doden minder significant.

Na een aardbeving in Pakistan bieden militairen medische hulp aan slachtoffers. Foto Rick Nederstigt/ANP

Omdat doden een onlosmakelijk onderdeel is van het krijgsbedrijf, wordt het tegenwoordig van belang geacht hier aandacht aan te besteden in de opleiding. Tot de jaren tachtig gebeurde dit zelden, en als het al ter sprake kwam, was dat in technische termen die de tegenstander ontmenselijkten: de vijand werd ‘vernietigd’, er werd niet gesproken over ‘iemand’ doden. Maar de soldaten die eind jaren zeventig naar Libanon werden uitgezonden – de eerste grote missie na de politionele acties – vroegen na terugkeer van de overheid om zorg voor hun geestelijk welzijn. De Libanon-veteranen hadden zich vanwege hun beperkte mandaat ter plekke vaak zeer onmachtig gevoeld. Na hun verzoek om nazorg kwam er meer aandacht voor mentale voorbereiding van militairen en debriefing.

Het gevoelige thema van de dood wordt nu in vormingsbijeenkomsten besproken onder leiding van de geestelijk verzorgers. Dit past in een tijd waarin tijdens trainingen en missies het belang van de eigen verantwoordelijkheid van een militair wordt benadrukt. Hoe zit het met jouw persoonlijke waarden- en normenpatroon? Heb je juiste professionele mindset om doden als part of the job te beschouwen? Of werpt jouw levensovertuiging drempels op?

Vooraf worden alle mogelijke morele dillema’s besproken om hopelijk stressreacties achteraf te voorkomen en te verminderen. Maar over doden en gedood worden gaat het bij de eerste bezinningsbijeenkomst natuurlijk nog niet.

Verkleumd en vermoeid

Humanist Jan Smit staat me zondagochtend om negen uur op te wachten in camouflagepak en op kistjes op
een parkeerplaats bij de Generaal Majoor de Ruyter van Steveninck-kazerne. Hoewel hij niet onder de krijgstucht valt en geen wapen draagt, is hij als niet-militair wel gerechtigd om het legeruniform te dragen. Smit is een beminnelijk man met grijs haar en een diepe, welluidende stem, die hem zeer geschikt maakt voor zijn vak.

‘Ik ben dankbaar dat ik dit werk mag doen,’ zegt hij. ‘Op mijn 43ste heb ik hiervoor gekozen, na een loopbaan bij de Koninklijke Marine en de jeugdhulpverlening. Geen seconde heb ik spijt gehad. Als humanist huldig ik de levenshouding: iedereen mag er zijn. Ik kan daar heel concreet invulling aan geven binnen de krijgsmacht. Onherroepelijk stuit je op existentiële vragen, want dit is toch een geweldsorganisatie. Het verveelt nooit om mensen erbij te helpen hun weg te vinden.’

Even later draait een sergeant het parkeerterrein op en brengt ons over zandwegen naar het kampement in het bos. Van de officieren en onderofficieren die in verwarmde tenten bivakkeren, krijgen we koffie in plastic bekertjes en klapstoelen. Smit gaat zitten op de bosgrond midden tussen de verzamelde jongens; ik zet mijn stoeltje wat verderop buiten het zicht van de soldaten. De dienst begint.

‘Jouw oordeel over een ander zegt vaak meer over jezelf dan over die ander’

Smit gaat van start met zichzelf, om de jongens de kans te geven zich met hem, een oude rot, te identificeren. In de 19 jaar dat hij nu bij defensie werkt maakte hij één keer mee dat het niet liep zoals verwacht. En hij vertelt over die keer dat drie dagen voor hij zou vertrekken uit Afghanistan een zware aardbeving Pakistan trof. Ze mochten even snel naar huis bellen dat ze langer wegbleven, maar ze wisten niet precies hoelang. En vervolgens reisden ze naar Islamabad en hielpen dagelijks 150 getroffenen in een mobiel hospitaal. ‘Erg mooi om mee te maken, ik gun jullie allen zo’n zelfde ervaring.’

De humanistisch raadsman spreekt de jonge jongens in opleiding meteen aan als leden van het grotere geheel van de circa 60.000 mensen die bij defensie werken. Het maakt duidelijk dat de krijgsmacht een parallel universum is. ‘Elke keer dat ik op zondag een bezinningsbijeenkomst mag doen, bedenk ik dat er tegelijkertijd ook zulke bijeenkomsten zijn in Irak, Afghanistan, in Litouwen – overal waar onze collega’s op uitzending zijn. Dat geeft me een gevoel van verbondenheid,’ zegt Smit.

Het is muisstil. En dan spreekt hij over hen, de jongens die verkleumd en vermoeid voor hem zitten.

‘Nog niet zo lang geleden kwamen jullie binnen in spijkerbroek op kekke schoenen en kleding in fraaie kleuren. En toen werd het groen. Groen voor allemaal. Uniform. Want dat is waar jullie voor hebben gekozen: het uniform. Voor een bijzondere baan, die jullie op bijzondere plekken brengt, in bijzondere situaties.’

Hij zal geregeld schakelen van het intieme, uitzonderlijke wij-gevoel naar het gewone burgerlijke universum buiten het bos en weer terug. Smit pakt een aansteker en steekt een meegebrachte witte kaars aan als symbool van licht, warmte en nabijheid. ‘Een lichtje voor de mensen die we liefhebben en waar we zo graag bij hadden willen zijn,’ zegt hij. ‘Een lichtje voor hen die verdrietig zijn en het verdienen, een lichtje voor jezelf omdat je deze stap in je bestaan hebt genomen, en een lichtje voor onze collega’s ver van huis, die soms onder zware omstandigheden verkeren.’

Vervolgens klinkt het eerste muzieknummer: Pachelbels Canon in D vertolkt met een elektrische gitaar. Na afloop zullen de jongens me vertellen dat ze vooral de muziek heel mooi vonden – eindelijk even rust. Dat deed hun goed, want ze waren allemaal overvallen door het nieuws dat ze vrijdag ineens op trainingsweekend moesten. Daar waren ze niet op voorbereid, en voor de meesten was het behoorlijk slikken. Een soldaat vertelt me dat hij eigenlijk zijn opa en oma zou helpen met hun verhuizing, en dat moest worden uitgesteld. ‘Daar baalde ik heel erg van.’

De ervaren humanistisch raadsman weet met wie hij te maken heeft. Na een minuut stilte vervolgt hij zijn verhaal. ‘Zondagochtend. Als je nu thuis was geweest, lag je vermoedelijk nog in bed, bij te komen van het stappen. Hier zijn we verstoken van alles wat buiten dit bivak gebeurt.’

De soldaten op de grond gaan nog eens verzitten. Eentje had in het begin al geroepen dat hij nicotine mist, en hij zal na afloop naar de rokende Smit toe lopen om van hem een sigaret te bietsen. Hoeveel de jongens leren van zijn betoog is niet duidelijk. Een van de sergeanten in de tent vertelde me dat bij haar eerste bezinnings-bijeenkomst iedereen moest huilen. Dat kwam door de vermoeidheid, denkt ze, en doordat iedereen even in zichzelf keerde, met name door de muziek.

Smit vertolkt in simpele bewoordingen herkenbare gevoelens. ‘Het leven wordt weleens vergeleken met een spel,’ zegt hij. ‘Helaas krijgen we zelden te horen hoe de spelregels luiden en geven weinigen ons aanwijzingen hoe wij het spel moeten spelen. We beginnen gewoon bij start en gaan het spelbord rond, en hopen maar dat we het goed doen. We weten niet precies wat de inzet is, en eigenlijk ook niet wat het betekent als we winnen. Maar of je nu gelooft dat een hogere macht bepaalt welke stappen je mag zetten of dat je zelf de dobbelstenen werpt, hoe verder je op je reis komt, bij elk nieuw vakje zal er een beroep op je worden gedaan – op je emotie, verstand, lichaam en inzicht. Telkens beland je in een nieuw vakje dat je niet kent. Soms past het bij je, een andere keer niet. Een poosje geleden zijn jullie in het vakje “defensie” gestapt, en misschien heb je al even gedacht: ik stop ermee, wat is dit nou?’

Ravijnen

Doorzetten of opgeven – het is telkens een keuze, zegt hij. En de raadsman gebruikt een landkaart als metafoor voor het levenspad van een militair. ‘De landkaart was eerst vlak en leeg, maar na tien weken opleiding zijn jullie eerste ervaringen opgetekend,’ zegt hij. ‘Er is al wat reliëf zichtbaar: dieptepuntjes vanwege het gemis van familie, hoogtepuntjes omdat je zo gelachen hebt. Waar gaat jouw reis naartoe? Je weet het nog niet, je gaat het ontdekken. Je zult punten bereiken met mooie vergezichten, maar je zult misschien ook aan de randen van ravijnen belanden.

Jouw leven kan een fantastische reis zijn vol opwindende momenten en verbijsterende ervaringen,’ zegt hij begeesterd tegen de soldaten in spe in het winterse bos in Brabant. ‘Als je bereid bent alles te verkennen wat voor jou beschikbaar is, kan het een verblindende tocht zijn, vol avontuur. Een leven zonder avontuur is misschien wel stabiel, maar het lijkt mij persoonlijk wat kleurloos.’

En dan belandt hij aan bij het thema samenwerken. Evenals doorzetten, zucht naar avontuur, verantwoordelijkheidsgevoel en risico’s nemen, zijn kameraadschap en saamhorigheid belangrijke onderwerpen. ‘Je doet je opleiding voor jezelf, maar je kunt het niet zonder de ander, je kunt het gewoon niet alleen. De mens was niet geworden wie hij nu is zonder samen te werken.’
Smit adviseert anderen de ruimte te gunnen en niet te snel te oordelen. ‘Jouw oordeel over een ander zegt vaak meer over jezelf dan over die ander. We worden meestal aangetrokken door mensen die sterk op onszelf lijken en we zijn geneigd een hekel te hebben aan mensen die eigenschappen vertonen waaraan we in onszelf een hekel hebben.’

Maar zonder samenwerking kom je niet verder op je landkaart en daarvoor moet je communiceren, zegt hij. ‘Op de landkaart van jouw levensreis sta je niet alleen. Stel je voor dat je 90 jaar bent en terugkijkt op je leven, wat wil je dan zien? Als je vanavond terugkeert in de kazerne en in de spiegel kijkt, wie wil je dan zien?’ Smit besluit: ‘Samen maak je een reis waarvan ik hoop dat je bij jezelf thuiskomt.’

De jongens staan een beetje stijfjes op, maar ze lijken wakkerder dan een uur eerder.

Bezinning op zee

Puberkinderen van uitgezonden militairen bezinnen zich ook. Dit gebeurde vorig jaar tijdens een zeilreis onder begeleiding van Gijs van Eijsden en Heleen van der Meulen, humanistisch geestelijk verzorgers bij defensie. Op zeilschip De Eendracht voeren de tieners nu eens een week weg van het thuisfront. Hun reis werd op film gezet. ‘Raadsman Gijs’ zei goed te begrijpen dat zij hun ouders soms missen. Het is niet makkelijk als een vader of moeder een missie verkiest boven de taak als ouder. ‘Vertrouw me wanneer ik zeg dat dit voor veel militairen tijdens uitzendingen of vaarperioden een groot dilemma is. Kies je voor je werk, mensen in nood, of kies je ervoor thuis te zijn? Voor veel collega’s en ook voor mij persoonlijk is dat een offer.’

Zelf meent Van Eijsden dat ‘een goed leven met richting’ altijd met offers gepaard gaat. Je kunt niet op twee plekken tegelijk zijn. ‘Goed leven, ons offer, vraagt veel van ons en van degenen die wij liefhebben’, zei hij tegen de ernstig kijkende pubers. Die staken daarna een kaarsje aan voor hun ouders, zetten hun gedachten op papier en gaven die mee aan de zee. Van Eijsden hoopt met de zeiltocht de jongeren het gevoel meegeeft dat ze gelijkwaardig zijn aan hun ouders. Dit zou ze kunnen helpen om het militaire werk van hun vader, moeder of verzorger in volwassen perspectief te zien. Hij daagde hen ook uit om zich te bezinnen op hun eigen leven: ‘Waar gaat jouw leven naartoe?’ Dat is een lastige vraag. Ze mogen het antwoord zelf ontdekken. Met vallen en opstaan.