Home Troosten – hoe doe je dat?

Troosten – hoe doe je dat?

Door Anton de Wit op 19 januari 2010

Cover van 01-2010
01-2010 Filosofie magazine Lees het magazine

Professionele troosters, zo zou je ze kunnen noemen: filosoof en buddy Jan Vorstenbosch, en opperrabbijn en geestelijk verzorger Binyomin Jacobs. Ze voeren een tweegesprek over de kunst van het troosten. Over één ding zijn ze het eens: ‘Je moet eerst jezelf leegmaken.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Schiphol is een plek van tranen – tranen bij het afscheid, tranen bij het weerzien. In een grand café vlak bij de vertrekgates zitten rabbijn Binyomin Jacobs en filosoof Jan Vorstenbosch. Ze filosoferen over de vraag wat ze zouden doen als ze hier niet filosoferen over troost, maar echt iemand moeten troosten. Stel, ze drinken hier koffie met hun dochter, die zojuist haar vriend heeft uitgezwaaid omdat die voor een halfjaar naar het buitenland is vertrokken. Wat zouden zij doen?
Dat hangt helemaal van de hypothetische dochter af, zegt de rabbijn. ‘Het kan zijn dat ik niks zeg, het kan zijn dat ik over iets anders praat, het kan zijn dat we juist wel over het afscheid van haar vriend praten. Troost geven is altijd afhankelijk van de persoon die je tegenover je hebt. Je kunt er geen handboek op naslaan.’
Helemaal mee eens, zegt de filosoof, maar er is nog iets. ‘Wanneer iemand een groot verlies heeft geleden, bijvoorbeeld als een naaste is overleden, zoek je naar een gepaste manier om troost te bieden. Maar ik kan me ook situaties voorstellen waarin ik het verdriet kinderachtig vind. Zoals bij die dochter. Ik weet niet of ik het zo gepast vind om over zoiets triviaals verdrietig te zijn, en ik vraag me af of ik in de houding zou schieten om te gaan troosten. Misschien zou ik zeggen tegen mijn dochter: “Stel je niet zo aan, je weet allang dat hij weggaat, en bovendien is het maar voor een halfjaar.”’
Rabbijn Jacobs schudt het hoofd. ‘Onzin! Wat voor mij kinderachtig is, kan voor die dochter allerminst kinderachtig zijn.’
Vorstenbosch: ‘Maar misschien moet ik haar zo opvoeden dat ze dat kinderachtig gaat vinden. Ze moet niet blijven hangen in dat soort kleinigheden.’
Jacobs: ‘Ja, maar dan heb je het over opvoeding. Als zij nu hier zit te huilen omdat haar vriendje weg is, dan is dit niet het moment om te gaan opvoeden. Corrigerend optreden kan op een later tijdstip wel.’
Vorstenbosch: ‘Het is niet alleen een kwestie van opvoeding. Ook bij vrienden zou ik dat doen. Als er geen goede reden is om verdrietig te zijn, is troost niet gepast. Kunt u zich geen situaties voorstellen waarbij u het verdriet niet op zijn plaats vindt? U neemt alle verdriet zomaar serieus?’
Jacobs: ‘Ik neem alle verdriet serieus, ja. Natuurlijk kan ik me situaties voorstellen waarbij ik denk: dit verdriet is dom, ik moet deze persoon laten inzien dat het niet nodig is om hier verdrietig over te zijn. Maar alles op z’n tijd.’
 

Kanker

Troost, zoveel is duidelijk, is een subtiele vorm van menselijke interactie met veel variabelen. Als een vriend of familielid verdrietig is, willen we dolgraag iets voor die persoon betekenen. Maar de grote vraag is steeds: hoe?
‘Dat het zo ontzettend moeilijk is om een ander te troosten, komt in mijn optiek doordat troost een reactie is op een verstoring van de orde’, zegt Vorstenbosch. ‘Niet alleen degene die troost nodig heeft, is uit zijn vertrouwde wereld gevallen. Ook de trooster heeft geen houvast meer. Stel, een vriend krijgt te horen dat hij kanker heeft. Wat doe jij? Allerlei vragen komen in je op: moet ik meteen naar hem toe, of kan ik hem juist beter een paar dagen alleen laten? Moet ik erover beginnen, of het er juist niet over hebben? Je zoekt naar een nieuwe orde, een nieuwe manier om die relatie vorm te geven. En dat is een kwetsbaar proces. Je hebt daar moed voor nodig. Het is steeds weer tasten, je kunt niet op routine terugvallen.’
Jacobs: ‘Ik denk dat veel mensen het gewoon niet kunnen. Een ander troosten, bedoel ik. Soms troosten ze iemand misschien per ongeluk, simpelweg door aanwezig te zijn. Maar vaak genoeg reageren mensen volstrekt niet adequaat, omdat ze geen flauw idee hebben hoe ze zich moeten gedragen, wat ze moeten zeggen. Ik ben zelfs vaak genoeg mensen tegengekomen die er telkens weer in slagen om precies de verkeerde dingen te zeggen. Dat is echt catastrofaal, dat kan iemand die verdriet heeft zijn hele leven blijven achtervolgen. En de oorzaak hiervan is dat veel mensen te veel met zichzelf bezig zijn; ze kunnen zich niet inleven in de ander.’
 

Buddy

Maar hoe moet het dan wél? Zoals de rabbijn al zei: een handboek voor troost bestaat niet. Troost is geen theorie, zo benadrukt ook de filosoof, het is bovenal praxis. En deze twee heren kunnen het weten. Beiden zijn geleerden met ruime ervaring buiten de studeerkamer. Jacobs is behalve opperrabbijn van het Interprovinciaal Opperrabbinaat ook geestelijk verzorger in het Sinai Centrum, een Joodse psychiatrische instelling. Vorstenbosch is behalve filosoof gespecialiseerd in zorgethiek ook ‘buddy’ van lichamelijk en geestelijk zieke mensen. Beiden benadrukken geen therapeut te zijn, maar juist een functie te bekleden ergens tussen vriend en hulpverlener in. Professionele troosters, zou je ze kunnen noemen.
Troosten begint met het besef dat er verschillende ordes van troost zijn, met ieder hun eigen maat, zegt Vorstenbosch. ‘Als iemand een kopje koffie omstoot, is de orde redelijk makkelijk te herstellen. Wanneer iemand doodgaat, is dat moeilijker. Je kunt niet zeggen tegen iemand die rouwt: “Nou, in mijn familie is ook net iemand doodgegaan, en het werkt echt fantastisch als je gewoon drie keer per week naar de sauna gaat.” Zo werkt het niet. Het overlijden van een dierbare raakt zo radicaal aan de wortels van iemands existentie dat je als trooster niets anders kunt doen dan het verdriet en het onbegrip delen.’
Daarbij moet je volgens Vorstenbosch het verdriet van de ander serieus nemen tegen de achtergrond van diens eigen orde, niet tegen de achtergrond van jouw orde. ‘Wanneer je dat niet doet, kan dat tot pijnlijke situaties leiden. Bijvoorbeeld als een priester bij een begrafenis haast staat te trappelen om het blije nieuws te vertellen dat de overledene nu bij God is. Dat lijkt me een pijnlijke mismatch, zeker in deze seculiere tijd. Hij sluit dan aan bij zijn eigen bronnen, wat zijn goed recht is, maar hij vergeet dat veel mensen in de kerk helemaal niet zullen geloven dat er een God bestaat of dat ze hun overleden geliefden ooit nog terugzien. Dan troost hij dus niet.’
Jacobs: ‘Als het werkelijk zo gaat, is dat natuurlijk kwalijk, maar ik weet niet of dat vaak het geval is. Ik denk juist dat geestelijken de neiging hebben naar de andere kant door te slaan: dat ze maar helemaal niks meer zeggen over hun religieuze opvattingen, omdat ze mensen die niet geloven tegenover zich hebben. Maar dat religieuze systeem biedt nu net een goed kader om met dit soort dingen om te gaan, ook voor niet-gelovigen.’
 

Huilen

De Joodse traditie biedt een ‘format voor het rouwen’. ‘Troost uw vriend niet, zolang zijn dode voor hem ligt’, luidt het voorschrift. Tijdens de ‘tijd van huilen’, die duurt tot aan de begrafenis, draait het om ‘respect voor de dode’. De nabestaanden steken een speciale kaars voor hem aan, bedekken de spiegels in zijn huis, onthouden zich van vlees en wijn, en waken bij hem. Pas na de begrafenis breekt de tijd van troosten aan, de rouwweek. Vrienden en bekenden en (andere) leden van de Joodse gemeenschap komen elke avond naar het rouwhuis. Nu troosten zij de nabestaanden wel, met woorden en met de ‘maaltijd van herstel’: ei en brood. De rouwenden wordt tijdens deze periode al het werk uit handen genomen. Zij mogen ook blijven zitten als er een bezoeker binnenkomt (de deur staat altijd open) en geven zelf aan of zij behoefte hebben om te praten. Zo niet, dan zwijgt de bezoeker. De steenzetting, waarvoor de hele gemeenschap weer bijeenkomt, sluit het rouwjaar af. Al deze vaste vormen kunnen rigide overkomen, maar zorgen wel dat iedereen weet wat hem te doen staat en dat de rouwperiode helder in de tijd is afgebakend, wat het makkelijker maakt die af te sluiten.
Kan dit soort rituelen nu ook een seculiere vertaling krijgen? ‘Uit het driedimensionale kun je de troost niet halen’, zegt de rabbijn. ‘Veel mensen blijken op momenten van groot verdriet toch niet zo ongelovig als ze dachten. Dit soort rituelen, die ook bij seculiere mensen gemeengoed zijn, drukt altijd iets van een besef uit dat er meer is, dat de dood niet het einde is. Als je echt in niets gelooft, is het natuurlijk ook onzinnig om een bloemetje op een grafsteen te leggen, om maar een voorbeeld te noemen. Want de overledene heeft niets meer aan dat bloemetje. Laatst nog werd ik opgebeld door iemand die werkelijk in God noch gebod gelooft, maar die nu ziek was en me vroeg of ik alsjeblieft op de sabbat een gebed voor zijn gezondheid wilde uitspreken. Ik ga die persoon heus niet tegenspreken als hij zegt dat hij atheïst is, maar ik zie toch vaak dat mensen op het moment suprême zoeken naar spiritualiteit. Er speelt altijd een religieus besef.’
 

André Hazes

Vorstenbosch spreekt de stelling van Jacobs nadrukkelijk tegen. ‘Mensen troosten zichzelf vandaag de dag op andere manieren dan door verwijzingen naar een religieuze orde. Denk aan de stille tochten tegen zinloos geweld, die steeds velen op de been brengen, of aan een afscheidsritueel in een sportstadion, zoals bij André Hazes, of recenter de Duitse keeper Robert Enke. Dat zijn zeker seculiere rituelen, waarbij mensen blijkbaar troost vinden in de gedachte dat ze een gemeenschap aan deze, en niet aan gene zijde vinden.’
‘Bovendien vraag ik me af of religieuze rituelen wel altijd door het religieuze besef troosten. Rituelen zijn primair en misschien uitsluitend een handeling. Zo hoef je om te bidden niet per se te geloven dat er een God is, laat staan een God die je gebed hoort. Dacht dat je mijn grootmoeder bij zo’n ritueel als het rozenkrans bidden voortdurend een luisterende God voor ogen had?’
Het uitvoeren van het ritueel zélf troost ons volgens de filosoof, niet zozeer de religieuze werkelijkheid waarnaar het ritueel verwijst. ‘Ik denk dat rituelen in zichzelf besloten handelingen zijn. Ze proberen de onbegrijpelijkheid van zaken zoals de dood te bezweren door in een meestal strak geregisseerde vorm dingen te doen. Zelf steek ik sinds een paar jaar iedere dag op mijn werkkamer een kaarsje op. Eerst alleen voor een zieke vriend, maar nu voor iedereen die lijdt. Volkomen zinloos natuurlijk, maar het geeft me houvast in de lijdende wereld, het symboliseert een soort aandenken op de achtergrond, terwijl ik zelf vrolijk zit te werken.’
Biedt een strikt rationele levenshouding dan onvoldoende houvast? Bestaat er überhaupt wel zoiets als rationele troost? ‘Jawel, hoor’, zegt rabbijn Jacobs. ‘Mensen kunnen zich absoluut door de rede laten troosten. Maar het is irrationeel te denken dat alles rationeel is. Je moet accepteren dat niet alles zich redelijk laat verklaren. Als je alles wilt begrijpen, word je een bijzonder ongelukkig mens. Maar dat neemt niet weg dat redelijke argumenten wel degelijk belangrijk kunnen zijn.’
Vorstenbosch: ‘Dat denk ik ook. De rede kan de functie van een reminder hebben: “Heb je er ook al aan gedacht dat er ook nog deze kant aan zit?” Maar in sommige gevallen schieten redelijke argumenten toch echt tekort. Als iemands vader gestorven is, zeg je ook niet: “Ja, maar heb je er al aan gedacht dat zijn auto nu van jou is?” Zo werkt dat niet.’

Maar hoe werkt het dan wél? Vorstenbosch: ‘De filosoof Emmanuel Levinas heeft het over le Même en l’Autre, het Zelf en de Ander. De ander is wezenlijk anders dan jij bent. Zeker in situaties van verdriet blijkt dat: jouw vriend ervaart een diepe eenzaamheid in zijn verdriet die een kloof vormt die je niet kunt overbruggen. Om dat toch te proberen, doen veel mensen dan een beroep op het register van le Même. Ze zeggen: “Ik heb ook zoiets meegemaakt, ik ben net als jij, ik heb ook een konijn gehad dat doodging.” Maar dat was niet dát konijn, en het was ook niet dezelfde situatie. Dus het is een verkeerde opmerking. Je moet solidair met die ander zijn in de leegte, in het verdriet, maar je moet niet proberen solidair te zijn op de inhoud. Kortom, je moet eerst jezelf leegmaken. Daar bedoel ik niets mystieks mee, maar gewoon dat je niet allerlei vooropgezette ideeën moet hebben over hoe je iemand moet troosten. Begin gewoon, zonder na te denken over wat je allemaal moet denken. Dan gaat het mis. Je moet een soort argwaan hebben tegen wat in je hoofd opkomt. Je moet meer kijken dan denken.’
Jacobs: ‘Precies, daar ben ik het helemaal mee eens. Je moet steeds blanco naar mensen toe gaan en denken: wat kan ik hier doen? Nooit met een vooropgezet programma. Maar je moet wel je instrumentarium bij de hand hebben – in mijn geval is dat mijn religieuze systeem, de Joodse wet. Je hebt je koffertje bij je, en daar zit een heleboel in. Maar of je je koffertje openmaakt, wat je eruit haalt en hoe je dat gebruikt, dat moet je per geval bekijken.’