Californië, 2018. Anderhalve liter bloedplasma, over twee dagen verspreid toegediend, voor een slordige 8000 dollar. Dat biedt het jonge bedrijf Ambrosia sinds kort aan zijn kapitaalkrachtige klanten uit Silicon Valley aan. Ambrozijn is in de Griekse mythologie de naam van de ‘spijs van de goden’. Wie daarvan snoept, zou onsterfelijk worden. Bij mensen boven de 35 werkt het verse bloed van donoren van onder de 25 als verjongingsbron, zo belooft het bedrijf. De verklaring daarvoor zou gelegen zijn in het vitaliteitsverhogende principe van parabiose: het samengroeien van twee organismen.
Recente experimenten met muizen leverden inderdaad verbazingwekkende resultaten op. De lichamen van oudere knaagdieren verjongden door de toevoer van bloed van jongere muizen. Hun spierkracht werd groter, de alvleesklier vernieuwde zich en de hersenactiviteit nam toe. Dat er vooralsnog geen enkel klinisch bewijs is dat dit ook bij mensen werkt, doet weinig af aan de aantrekkingskracht van het aanbod van Ambrosia. Naar verluidt heeft het jonge bedrijf, waarvoor ook Facebook-investeerder Peter Thiel al warme belangstelling toonde, inmiddels meer dan zeshonderd klanten. Het Silicon Valley-kapitalisme heeft het binnenste van ons lichaam bereikt.
Moskou, 1928. Arts, filosoof en schrijver Alexander Bogdanov denkt dichter bij zijn doel te zijn dan ooit. Al jaren droomt hij namelijk van een revolutionaire ‘verbetering van de levensgeesten’ door bloedtransfusie tussen twee ‘menselijke wezens’, zoals hij beschrijft in zijn roman De rode ster (1908). Om dat te bereiken voert hij experimenten uit, sinds twee jaar aan het door hemzelf opgerichte Instituut voor Bloedtransfusies. De resultaten beschouwt hij als veelbelovend. In De strijd om de vitaliteit (1927) schrijft Bogdanov over een vijftigjarige revolutionair die het bloed van een twintigjarige kreeg toegediend. Zijn arbeidsproductiviteit nam toe, zijn gezichtsvermogen verbeterde en hij was zelfs van het snurken af.
Silicon Valley ontwikkelt zich steeds meer tot een reusachtig biotechnish laboratorium
Levensverlenging is voor Bogdanov slechts een eerste stap. Als lid van een in die tijd invloedrijke groep Sovjetintellectuelen die zich ‘immortalisten’ en ‘biokosmisten’ noemden, ging het hem er uiteindelijk om het denken van Marx en Engels tot het uiterste door te voeren. Het communisme moest diep in het lichaam gegrondvest worden. En daarvoor moest iedereen hetzelfde vooruitzicht hebben: het eeuwige leven. De vergelijking tussen het futuristische denken in de jonge Sovjet-Unie en de discussie in Silicon Valley lijkt misschien paradoxaal, maar wie beter kijkt, ziet overeenkomsten. Tijd, plaats en systeem zijn weliswaar volstrekt verschillend, maar droombeeld en methode zijn hetzelfde. De geest van het techkapitalisme is zelfs alleen volledig te begrijpen wanneer die wordt gezien tegen de achtergrond van zijn communistische tegenhanger. Silicon Valley mag dan nog altijd geassocieerd worden met smartphones, software en sociale netwerken, in wezen draait het er allang om iets anders, iets groters. Het ontwikkelt zich steeds meer tot een reusachtig biotechnisch laboratorium. Ambrosia is dan ook geen geval apart, maar eerder exemplarisch.
De vooraanstaande techpioniers hebben de afgelopen jaren onsterfelijkheid als onderneming ontdekt. Zo investeert Peter Thiel al geruime tijd in bedrijven binnen de antiverouderingsindustrie. Amazon-CEO Jeff Bezos stak geld in start-up Unity Biotechnology, die werkt aan het vertragen van de veroudering van cellen. En Larry Ellison, medeoprichter van softwaregigant Oracle, investeerde 370 miljoen dollar in ouderdomsonderzoek. Sergey Brin, medeoprichter van Google, trok in 2013 een miljard dollar uit voor het oprichten van Calico, een instituut voor onderzoek naar levensverlenging.
Schadeloosstelling
Een eerlijk leven, dat wilden ook de immortalisten en biokosmisten. Natuurlijk onder andere – namelijk communistische – omstandigheden. De losjes met elkaar verbonden intellectuelen die zich onder deze noemers schaarden, hadden met elkaar gemeen dat zij zich lieten inspireren door het werk van Nikolaj Fjodorov. Volgens de ‘filosofie van de gemeenschappelijke zaak’ die deze denker aan het eind van de negentiende eeuw ontwikkelde, moest de mensheid een collectieve technologische inspanning leveren om de natuur volledig onder controle te krijgen. Dat betekende vooral dat de dood moest worden afgeschaft. Sterker nog: iedereen die al was gesneuveld in de strijd tegen het Kapitaal moest weer tot leven worden gewekt – het eeuwige leven als schadeloosstelling.
Volgens Fjodorovs opvatting – zoals samengevat door de Duitse filosoof Boris Groys – is het traditionele socialisme eigenlijk weinig beter dan kapitalisme en functioneert het ‘als een systeem van uitbuiting van de doden ten gunste van de levenden – en van uitbuiting van de nu levenden ten gunste van de later levenden’. De ware revolutie kon daarom niet worden volbracht zonder radicaal biopolitiek herstel. ‘Het volmaakte socialisme moet zich niet alleen grondvesten in de ruimte, maar ook in de tijd, door tijd met behulp van de techniek te veranderen in eeuwigheid.’
Fjodorovs verlangen richt zich dus op de afschaffing van het laatste grote privé-eigendom: de levensduur. Dat leidt tot een paradox in zijn denken: Fjodorov pleitte weliswaar voor futuristische vooruitgang, maar zijn uiteindelijke doel was een vorm van hyperconservatisme te vestigen. Het einde van de geschiedenis, die in een gouden tijdperk van onsterfelijkheid uitmondt, verandert de samenleving in een museum.
Een museum onttrekt zich aan het ‘meedogenloos utilitaire tijdperk’ door te bewaren wat voorbij is en niet langer van nut is, stelt Fjodorov in zijn postuum verschenen Het museum, zijn nut en zijn doel. In een museum leiden objecten een oneindig bestaan. De toekomstige staat zou daarom alleen gerechtvaardigd zijn als die zelf door middel van de techniek verandert in een museum: als hij tot levend staatsarchief van onsterfelijken wordt.
Met zijn idee van het mensenmuseum stelt Fjodorov een materialistische metafysica tegenover deze theologische leerstelling: de mens als onsterfelijk toonbeeld van de overwinning van de natuur.
Hoe wonderlijk dit idee ons nu ook voorkomt, het is niet verrassend dat het na de Oktoberrevolutie van 1917 in vruchtbare aarde viel bij intellectuelen en wetenschappers, vooral bij degenen die zich later immortalist of biokosmist noemden.
Verlossing van de middelmaat?
Voor deze mensen was het om twee redenen aanlokkelijk om de filosofische erfenis van Fjodorov verder te ontwikkelen. Ten eerste vertegenwoordigde Fjodorov in de ogen van veel immortalisten en biokosmisten geen uit het Westen geïmporteerde filosofie, maar een zuiver Russisch denken. Ten tweede paste zijn ‘filosofie van de gemeenschappelijke zaak’ perfect in de tijdgeest en leek naadloos aan te sluiten bij de geseculariseerde verlossingsfantasieën die van hogerhand werden voorgeschreven. Volgens Leo Trotski bijvoorbeeld zou de proletariër van de toekomst een ‘veelzijdig ontwikkelde persoonlijkheid’ worden door middel van ‘psychofysieke zelfverheffing’. De doorsneekameraad zou zich daardoor in de nabije toekomst kunnen ‘opwerken tot het niveau van Aristoteles, Goethe en Marx’. Visioenen van biopolitieke optimalisering waren in de jaren twintig van de vorige eeuw diep in de collectieve beeldvorming verankerd. Menigeen beschouwde het in die tijd als noodzakelijk dat homo sovjeticus naast intellectueel onderlegd ook onsterfelijk werd. Bovendien fungeerden Fjodorovs ideeën als een welkome rechtvaardiging van consequent materialisme, aangezien het vooruitzicht op het eeuwige leven de christelijke verlossing direct overbodig maakte. De plaats van God, die ooit de ziel zou redden, werd nu ingenomen door de Sovjetmacht, die met technische middelen de eeuwigheid van het lichaam garandeerde. Dat dit geschenk – onsterfelijkheid – een volledige onderwerping van het individu aan het staatsapparaat vereiste, sprak voor zich. Uiteindelijk zou de Partij de toegang tot het communistische mensenmuseum controleren.
De vertegenwoordigers van het Russische futurisme interpreteerden de filosofie van Fjodorov anders en legden andere accenten. Bogdanov concentreerde zich met zijn experimentele bloedtransfusies op het immortalisme en streefde daarmee naar ‘fysiologisch collectivisme’. Zijn idee: als iedere kameraad elk jaar ongeveer 80 procent van zijn bloed uitwisselde, zou het communisme niet alleen in de hoofden, maar ook in de haarvaten leven. Daarmee zou een ‘volkslichaam’ ontstaan, een Sovjet-metaorganisme.
Ook het onderscheid tussen avant-garde en elite blijkt slechts schijn. Hoewel de ondernemers van Silicon Valley een elite vormen die zich in de eerste plaats bezighoudt met de eigen levensduur, beschouwen zij zichzelf vooral als avant-garde, als pioniers van een technologische verbetering van de wereld die uiteindelijk iedereen ten goede zal komen.
Tegen de achtergrond van deze utopische ideeën is het ironisch dat Bogdanov in april 1928 op 54-jarige leeftijd overleed tijdens een van de vele experimenten die hij op zichzelf uitvoerde. Hij had zichzelf bloed toegediend van een student die aan malaria en tuberculose leed. Konstantin Ziolkovski toonde zich als raketwetenschapper een bevlogen voorvechter van het biokosmisme: het streven om andere planeten in het universum te koloniseren. Wanneer de mensheid in staat zou zijn het eeuwige leven tot stand te brengen, zou er immers meer ruimte nodig zijn dan de aarde kon bieden. Daarnaast werkte Ziolkovski de biopolitiek radicaal uit. De toekomstige supermensheid kon zich het best volledig ontdoen van haar kwetsbare lichamelijkheid en zich omvormen tot een vorm van sterk geconcentreerde kosmische energie. In deze toekomstige ‘stralingsmensheid’ zouden alle zielen collectief in het universum worden vrijgelaten.
Dat klinkt misschien nogal obscuur, maar verbazingwekkend genoeg zijn er overeenkomsten tussen het radicaal optimistische vooruitgangsgeloof van de Russische utopisten en dat van Silicon Valley. Deze gelijkenissen gaan verder dan alleen het bezeten streven naar versnelling, de bijna religieuze toewijding aan techniek en de heroïsering van arbeid die in het Californische kapitalisme tot uiting komen in het ideaal van de ‘superpresteerder’. Er zijn ook overeenkomsten op een concreter, biotechnisch vlak. Bogdanovs visioen van vampierachtige vitaliteitsverhoging vindt zijn moderne tegenhanger in nieuwe bedrijven zoals Ambrosia. Cryoconservering – het invriezen van lijken om ze later weer tot leven te wekken –, die in de Verenigde Staten bijvoorbeeld wordt aangeboden door de Alcor Life Extension Foundation, is niets minder dan een light-versie van Fjodorovs mensenmuseum. En zelfs Ziolkovski’s biokosmische visioenen hebben inmiddels hun tegenhangers gevonden. Terwijl Elon Musk met zijn bedrijf Space X probeert Mars te koloniseren, werken Ray Kurzweil, director of engineering bij Google, en KI-onderzoeker Eliezer Yudkowsky aan de bevrijding van de ziel; zij zijn ervan overtuigd dat het menselijk bewustzijn, dat op dit moment nog in onze hersenen gevangenzit, in de nabije toekomst kan worden overgedragen op kunstmatige informatiedragers.
Staat versus markt
Zijn dit uiteindelijk niet slechts oppervlakkige overeenkomsten? Zijn de verschillen tussen het futurisme in de Sovjet-Unie en de geest van Silicon Valley niet veel wezenlijker? Natuurlijk, in ideologisch opzicht hebben het communistische utopisme en het Californische techkapitalisme weinig met elkaar gemeen. Het eerste streefde een volledig collectivisme na, terwijl het tweede voornamelijk uit is op winstvermeerdering van ondernemingen. In het eerste geval vormt de staat het middelpunt, in het tweede de markt. De Russische immortalisten en biokosmisten vormden een intellectuele avant-garde die de overige Sovjetburgers op een zeker moment zouden moeten volgen, terwijl de digital entrepreneurs een elite vormen die even exorbitant rijk als gesloten is en die body enhancement beschouwt als individuele zelfverbetering voor wie zich dat kan veroorloven.
Toch is de onderliggende overeenkomst groter dan op het eerste gezicht lijkt. Google, Facebook, Apple en consorten delen namelijk wel degelijk een afkeer van de vrije markt met de Sovjetintellectuelen. In beide gevallen streven zij naar een monopolie, naar volledige macht, zij het onder verschillende omstandigheden. In dat licht is het niet paradoxaal, maar juist logisch dat Peter Thiel ooit opmerkte dat ‘kapitalisme en concurrentie in werkelijkheid vrijwel onverenigbaar’ zijn. Simpel verwoord: Google, Facebook en Amazon hebben heel goed begrepen dat kapitalisten uit zijn op het vergaren van zo veel mogelijk kapitaal – niet op concurrentie.
Andersom ging het Sovjetfuturisme weliswaar door voor avant-gardisme, voor een biotechnische voorhoede van de arbeidersklasse, maar in de concrete uitwerking werd het algauw een eliteproject. Al snel bleek ‘dat opwekking en een oneindig leven niet voor iedereen was weggelegd’, zo schrijft de Duitse historicus Michael Hagemeister in de bundel Die Neue Menschkeit, ‘maar slechts was voorbehouden aan een elite – de “grote persoonlijkheden”, socialistische martelaren, “rode helden” en “overwinnaars van de geschiedenis” –, terwijl historisch inferieure mensen, uitbuiters en “vijanden van het volk” persona non grata waren en spoorloos ten onder moesten gaan’.
Zowel de hedendaagse techpioniers als de Sovjetfuturisten openbaren zich dus als een marktvijandige hybride van avant-garde en elite. En de belangrijkste overeenkomst is dat hun droom van volledige immuniteit – hoe verschillend gemotiveerd ook – uiteindelijk dezelfde logica volgt: die van gift en wedergift, van utopie en onderwerping. In beide gevallen gaat het om bigdataprojecten die vereisen dat iedereen volledig in kaart wordt gebracht in dienst van de verbetering van de mens. Het is een ideologische deal: oneindigheid in ruil voor vrijheid, autonomie versus verlossingsfantasie. Daarom hangt de bevrijding van de overheersing door de natuur steeds samen met een vrijwillige onderwerping. Want op het moment dat de dood geen metafysisch vraagstuk meer is, maar een technologisch probleem, lijkt het volstrekt rationeel en zelfs levensreddend om zich over te leveren aan de biomacht.
Bij de Sovjetfuturisten is dit project mislukt, niet in de laatste plaats doordat zij niet technisch voor elkaar kregen wat ze beloofden. Hun onderzoek werd door Stalin daarom steeds meer als pseudowetenschap gebrandmerkt, en velen van hen verdwenen begin jaren 30 naar strafkampen. Welke resultaten Silicon Valley zal bereiken in de strijd tegen de dood valt te bezien. Op de vrijwillige onderwerping, die zich verdiept met elk pakketje data uit een iPhone, Facebook-profiel of fitnesstracker, kunnen de techondernemers nu al rekenen. In ruil daarvoor krijgt iedere gebruiker van Silicon Valley dat wat in het politiek vermoeide Westen nauwelijks nog wordt geproduceerd: een radicaal vooruitgangsverhaal.
Meer lezen over technologie? Bestel nu de speciale uitgave Technologie. De kunstmatige natuur van de mens.