Home Solidariteit in tijden van crisis

Solidariteit in tijden van crisis

Door Suzanne van den Eynden op 28 januari 2013

Solidariteit in tijden van crisis
Cover van 02-2013
02-2013 Filosofie magazine Lees het magazine

Het draagvlak onder de verzorgingsstaat brokkelt af. Zijn de sociale banden tussen burgers sterk genoeg is om die taken over te nemen, of is er een ‘solidariteitsvacuum’? Een rondgang langs verschillende denkers.

Wanneer de directeur van een bedrijf van de ene op de andere dag zijn biezen pakt zonder dat een opvolger is aangesteld, is dat doorgaans een recept voor ellende. Wie hakt de knopen door? De medewerkers blijven in verwarring achter, een machtsvacuüm dreigt.

Hetzelfde risico ontstaat wanneer een overheid zich, al dan niet op verzoek van haar burgers, terugtrekt uit het publieke domein zonder dat de onderlinge verbanden tussen die burgers sterk genoeg zijn. Kunnen ze de taken wel op zich nemen die juist bewust bij de overheid zijn neergelegd? Het draagvlak onder burgerlijke solidariteit brokkelt af, maar een sociale solidariteit die sterk genoeg is om de zorgtaken van de overheid over te nemen, ontbreekt.

Het ‘solidariteitsvacuum’ dat hierdoor ontstaat, vraagt dat burgers zich ontwikkelen tot zelfredzame onderdanen. Voorbeelden zijn er al, zoals het Broodfonds, dat aangesloten zzp’ers voor een bepaalde periode verzekert van een uitkering bij arbeidsongeschiktheid. De realiteit van de zich terugtrekkende overheid in combinatie met een zwakke sociale solidariteit zal ons steeds vaker dwingen een beroep te doen op nieuwe samenwerkingsverbanden.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Een onmogelijke opgave? Welnee. Mensen zijn meer solidair dan ooit, stelt Henk Oosterling, universitair hoofddocent wijsbegeerte aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en directeur van Rotterdam Vakmanstad. ‘We staan non-stop met elkaar in verbinding en zijn dus al meer dan ooit met elkaar verbonden, en dus feitelijk solidair. We moeten alleen nog leren de ethische consequenties van die verbondenheid te aanvaarden en die solidariteit na te leven.’

Ter geruststelling: solidariteit anno 2013 vraagt geen deugden als altruïsme en vermoeiende of tijdrovende activiteiten zoals belangeloos iets doen voor de ander. ‘De verwachting van generositeit zonder dat daar iets tegenover staat, stamt uit het oude en achterhaalde idee van liefdadigheid’, zegt Oosterling. ‘Overigens was het iets waar mensen in laatste instantie zelf ook belang bij dachten te hebben: een charitatieve levenshouding garandeerde een plekje in de hemel.’

Ook de Engelse politiek filosoof en theoloog Phillip Blond, oprichter van denktank Respublica en drijvende kracht achter het Big Societybeleid van de Britse regering-Cameron, gelooft niet in altruïsme als voorwaarde voor solidariteit. ‘Altruïsme als basis is te zwak. Mensen gaan zich pas inzetten voor een ander als ze het gevoel krijgen iets terug te ontvangen voor hun inspanning. En daar is niets mis mee.’

Maar wat houdt solidariteit vandaag de dag dan wél in en wat vraagt die van ons? En kunnen nieuwe onderlinge verbanden een volwaardige vervanger zijn als beschermer van individuen tegen kwaden die zij in hun eentje het hoofd niet kunnen bieden?

What’s in it for me?

Ieder verband tussen mensen moet beginnen met de vraag: what’s in it for me?, stelt Henk Oosterling. ‘Om te garanderen dat mensen hun nek voor elkaar uitsteken, moeten ze begrijpen dat ze een wederzijds belang hebben en daar vervolgens naar handelen.’ Volgens Oosterling zit dit wederzijdse belang in onze voortdurende verbondenheid met elkaar. ‘Een van de grootse misverstanden van onze tijd is het idee van onszelf als vrije en autonome individuen. Vrijheid en autonomie zijn termen uit het moderne discours dat eind negentiende eeuw werd ingezet om ons te ontworstelen aan totalitaire heersers. Emancipatie was toen heel nuttig, maar die hebben we in Nederland allang niet meer nodig. We zijn helemaal niet meer vrij en autonoom maar staan dankzij de moderne technologie voortdurend met elkaar in contact. Daardoor zijn we zo afhankelijk als wat. De technologische middelen die ons de mogelijkheid geven met de rest van de wereld in verbinding te staan, bepalen de maat van ons leven. Ga maar na wat er gebeurt als internet plat ligt, de auto het niet meer doet of de mobiele telefoon ermee ophoudt: dan zijn we totaal onthand.’ Radicale middelmatigheid noemt de Rotterdammer dit verschijnsel: het middel bepaalt onze maat. ‘In die radicale middelmatigheid zit de hedendaagse solidariteit, in de vorm van onze continue onderlinge verbondenheid. Die verbondenheid is een ontologisch gegeven, een feit. Het gaat pas mis wanneer we niet bereid zijn aan deze ontologische voorwaarden ethische consequenties te verbinden.’

En dat is precies waar het volgens Oosterling aan schort. ‘Dat ooit zo nuttige emancipatie-discours is omgeslagen in totale onverschilligheid ten opzichte van de ander. Er is een bekend verhaal van een soldaat die naar Irak werd gestuurd en later vertelde dat hij het gevoel had onderdeel te zijn van een computergame. Hij ervoer geen werkelijkheid bij het neerschieten van mensen vanuit zijn pantserwagen. Voor hem was het net een spel.’  Het ontkennen van onze verbondenheid leidt volgens Oosterling tot een ernstig gebrek aan voeling met de effecten van ons gedrag. ‘We weten tegenwoordige precies wat er in de rest van de wereld gebeurt: de sweatshops in Azië, en hoe bossen en maisoogst in Zuid-Amerika eraan gaan om plaats te maken voor de koeien waarvan hamburgers worden gemaakt die we hier voor een euro kopen. We nemen daardoor op lokaal niveau alleen niet de verantwoordelijkheid die we kunnen en moéten nemen. Je moet gewoon geen hamburgers meer kopen. Dat is pas solidariteit.’

Met zijn op filosofische leest geschoeide stadsvisie Rotterdam Vakmanstad wil Oosterling het gemeenschappelijk belang weer zichtbaar te maken, te beginnen bij kinderen. ‘Op de scholen die bij Vakmanstad zijn aangesloten, onderhouden de kinderen bijvoorbeeld gezamenlijk een tuin. Als er eentje niet zorgt voor zijn deel van de tuin groeien er geen groenten, heeft hij geen eten en daardoor geen energie om mee te doen met de judoles later op de dag. De ecosociale cirkel noemen we dat: al onze handelingen staan met elkaar en met anderen in verbinding.’

Free riders

De Brit Phillip Blond ziet de noodzaak voor herijking van solidariteit vooral als gevolg van politiek falen van zowel de collectivistische ideologie van links als het individualisme van rechts.  ‘Rechts beloofde ons rijkdom maar heeft er alleen maar voor gezorgd dat een kleine minderheid erin slaagde alles voor zichzelf te houden. Links beloofde ons dat niemand meer armoede zou lijden; ook dit is niet uitgekomen. Onder het collectivisme ontbrak de notie van wederkerigheid en een duidelijke aanmoediging en ondersteuning om uit de armoede te klimmen. Doordat mensen zagen dat sommigen profiteerden van het collectief zonder daar iets voor te doen en er nog mee weg kwamen ook, de free riders, brak bovendien het draagvlak voor links collectivisme.’ De overheid faalde mede doordat mensen elkaar niet vertrouwen, stelt Blond. ‘Een regering kan alleen succesvol zijn in een samenleving met een hoge mate van sociale solidariteit. In een solidaire samenleving wordt de staat niet gezien als iets waarvan sommige mensen in negatieve zin profiteren, maar een instituut dat mensen die het nodig hebben verder brengt in het leven.’

Doordat de economische crisis het politiek falen nu duidelijker dan ooit aan het licht heeft gebracht, is volgens Blond de weg vrij voor een hedendaags model van solidariteit dat de huidige problemen erkent en aanpakt. Met het Big Societymodel pleit hij voor een ‘associatieve politieke filosofie’ die staat en markt verenigt, gebaseerd is op intermenselijke relaties en meer zeggenschap neerlegt bij lokale gemeenschappen, zodat deze in samenwerking met de overheid publieke taken op zich nemen.  ‘Voor mensen die getroffen worden door een ziekte als leukemie zijn er onder het collectivistische systeem niet genoeg middelen om aan hun individuele noden tegemoet te komen. Maar wat als de staat hen nu eens een persoonlijk budget geeft en ze samen optrekken om als groep gespecialiseerde zorg in te kopen? Dan krijgen ze meer dan ze eerst hadden. Gezamenlijk dragen ze de verantwoordelijkheid voor iets dat in het belang van iedereen is. Of laat mensen hun buurt opknappen om verloedering en criminaliteit tegen te gaan, zodat ze zich weer veilig gaan voelen.’
Het risico op free riders is volgens Blond bij dergelijke initiatieven heel klein. ‘Omdat je de projecten kleinschalig en beheersbaar houdt, kun je de free rider redelijk snel identificeren. De drempel om misbruik van het systeem te maken, wordt zo veel hoger.’

Vertrouwen

Maar hoe krijgen we mensen op grotere schaal zo ver om elkaar weer op te willen zoeken, terwijl ze dat de afgelopen decennia juist bewust minder zijn gaan doen? In ieder geval niet door de overheid eenzijdig terug te trekken en mensen alles weer zelf te laten opknappen, waarschuwt Blond. ‘Mensen moeten eerst leren op welke manier ze zelf het verschil kunnen maken. Big Society gaat niet over een overheid die alles aan de mensen zelf overlaat; dan gaat het onherroepelijk fout. De sociale solidariteit kan dit niet opvangen. Overheid en burgers moeten nauw samenwerken.’ Zowel Oosterling als Blond benadrukken daarnaast het belang van een terugkeer van onderling vertrouwen tussen mensen. Oosterling: ‘Vertrouwen is de basis. Ervan uitgaan dat een ander de boel loopt te flessen, creëert de voedingsbodem voor cynisme waardoor uiteindelijk niemand zich meer verantwoordelijk voelt.’

Ook het Broodfonds is gebaseerd op vertrouwen. Leden van het fonds kunnen  mensen die ze vertrouwen voordragen voor lidmaatschap. Op de website van het Broodfonds staat als antwoord op de vraag ‘wat te doen als iemand zich onterecht ziek meldt’ dat een Broodfondsgroep het lidmaatschap van deze persoon kan opzeggen en het onterecht uitgekeerde geld kan terugvorderen. ‘Voor alle leden wordt duidelijk wie misbruik heeft gemaakt van hun vertrouwen.’

Oosterling: ‘Binnen zo’n Broodfonds moet je er dus op vertrouwen dat de anderen doorwerken tot ze half dood zijn, net als jij. Tegelijkertijd moet iemand die ziek is, zich ook ziek durven melden en erop kunnen vertrouwen dat anderen niet twijfelen aan zijn eerlijkheid. Het lastige is natuurlijk dat er door die continue verbindingen steeds meer voorbeelden van mensen die de boel oplichten naar buiten komen. Het is daardoor inderdaad soms moeilijk om elkaar te vertrouwen. Maar we hebben geen andere keuze.’

Maar wat als we elkaar niét vertrouwen, vraagt Albert Jan Kruiter zich af. Kruiter is als bestuurskundige gepromoveerd op het gedachtengoed van politiek denker Tocqueville en medeoprichter van het Instituut voor Publieke Waarden. Dit instituut onderzoekt wat publieke waarden zoals sociale zekerheid en gezondheidszorg mensen waard zijn nu ‘individualisering en bureaucratisering het draagvlak voor collectieve arrangementen uithollen’. Daarnaast ontwikkelt het instituut concrete oplossingen gericht op mensen die tussen wal en schip dreigen te raken, zoals een online hospitaal voor mensen die zorg nodig hebben en vastlopen in de bureaucratie. Kruiter: ‘Ik zie geen enkele reden om aan te nemen dat mensen elkaar in de armen zullen sluiten als de overheid zich terugtrekt. De mens is primair een individualistisch wezen dat alleen geeft om zijn geliefden. Netwerkvorming is exclusief en zal dat ook blijven. Bij het Broodfonds mag je je immers alleen aansluiten als je een inkomen hebt en alleen als anderen binnen het netwerk je vertrouwen. Maar het punt is dat we alleen mensen vertrouwen die we kennen en in wie we geen risico zien. Niemand zal een zieke zzp’er voordragen voor het Broodfonds.’

Decentralisering met prikkels tot zelfredzaamheid ter vervanging van burgerlijke solidariteit leidt dan ook onvermijdelijk tot uitsluiting, stelt Kruiter. ‘We willen doorgaans alleen zorgen voor degenen die we aardig vinden. Maar wat gebeurt er met de mensen die niemand wil verzekeren? Gedwongen gemeenschappelijk initiatief in een samenleving die nog steeds individualistisch is, werkt niet.’

Kruiter deelt met Blond en Oosterling de visie dat besef van gemeenschappelijk belang de basis moet zijn voor hedendaagse solidariteit. Kruiter noemt het ‘welbegrepen eigenbelang’, naar Tocqueville: het besef dat een individueel offer op korte termijn noodzakelijk is om op lange termijn het publieke belang te dienen, dat groter is dan het eigenbelang. ‘Wanneer dat besef het individualisme vervangt, kan de overheid zich best in verregaande mate terugtrekken, zodat de sterke groep mensen meer zaken zelf mag opknappen vanuit hun welbegrepen eigenbelang. Maar de solidariteit die daarvoor in de plaats komt, zal nooit sterk genoeg zijn om iedereen op te vangen. Voor die zwakste 10 procent moet er altijd een vangnet blijven in de vorm van burgerlijke solidariteit.’
Blond gelooft juist dat kleine, lokale initiatieven het ‘klassensysteem’ dat sociale solidariteit volgens hem momenteel is, kan doorbreken.  ‘Door mensen op kleine schaal gezamenlijk verantwoordelijk te maken voor bijvoorbeeld hun leefomgeving, steek je juist een hand uit naar mensen die anders buiten de boot vallen. Ieder mens heeft iets te bieden en dat wordt noodzakelijk en zichtbaar bij dergelijke initiatieven. Begin klein, laat ze samen het plantsoen opknappen.  Dan komt de rest van zelf. Alle grote revoluties zijn klein begonnen.’

Blond erkent daartoe de noodzaak voor een sociale revolutie met een heropleving van traditionele waarden zoals naastenliefde en zorg voor familie en vrienden. ‘We zijn zo lang geregeerd door waarden-loze elites. We moeten de waarden die we allemaal in ons dragen weer terugvinden en openbaar maken, en inzien dat het in ons aller belang is om ieder mens te zien als iemand die een bijdrage kan leveren. Dan ontstaat de basis voor vertrouwen en daarmee de weg naar nieuwe solidariteit.’

Oosterling ziet vooral een grote rol voor opvoeding weggelegd in het terugbrengen van vertrouwen en het kweken van besef van onze onderlinge verbondenheid. ‘Het onderscheid tussen burgerlijke en sociale solidariteit is daarin misschien  niet eens meer aan de orde. Natuurlijk moet iemand die zijn baan kwijt raakt, nog steeds worden geholpen. Maar het gaat er mij om dat we de wereld gaan beheren op een manier die aansluit de realiteit van onze verbondenheid. Dat betekent dat de overheid niet meer alleen in financiële termen over duurzaamheid moet praten, dat maatschappelijk verantwoord ondernemen en personeel niet als kostenpost worden gezien maar als intrinsieke onderdelen van een bedrijf, en dat we weer lichamelijk in de wereld aanwezig zijn. De nulgraad van solidariteit in welke vorm dan ook is interesse, letterlijk vertaald: het tussen-zijn, onder elkaar zijn. Pas als we echt weten wie de ander is, kunnen we met hem solidariseren.’