Home Smaak: De moed om te proberen

Smaak: De moed om te proberen

Door Bert Bultinck op 28 juni 2005

06-2005 Filosofie magazine Lees het magazine

U vindt dat het in het leven om méér gaat dan nespresso-apparaten? U wilt vrijheid proeven, in plaats van koffiesmaakjes die door de zachte tirannie van de lifestyle-industrie zijn opgelegd? Restyle uw leven aan de hand van Michel Foucault: geniet gerust van uw espresso, maar laat uw lust om te experimenteren niet uitdoven.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Bezwijken… voor Sandona. Op de etalage van de Antwerpse Nespresso-shop staat het geschreven in donkerroze letters. Het filiaal is ondergebracht in een prachtig herenhuis, in de schaduw van de bonbonnière van de Bourla, het stadstheater. Vier grote vitrines stellen de koopwaar tentoon: Concept Nespresso Machines, verchroomde melkopschuimers en kersenhouten dienbladen, overtrokken met nerfleer. Wie interesse voorwendt, krijgt drie schitterende foldertjes in de handen gedrukt, even veelkleurig als de metalige capsules voor de machines zelf. De espresso-variëteiten zelf, ‘de 12 Grands Crus van Nespresso’, heten onder meer Livanto, Volluto en Vivalto. Dit is koffie voor mensen met smaak.

De verleiding om in dit etablissement een metafoor te zien voor het dominante consumentisme in de westerse samenleving is groot. Ik zal toegeven aan die verleiding en zeggen dat in dit soort extreme omstandigheden het laat-kapitalisme omslaat in een parodie van zichzelf. De autonomie van het individu overleeft enkel nog als een verkoopbaar gevoel en zijn verantwoordelijkheid lost op in een bombardement aan smaken en andere keuzes, of zelfs maar de verrukking die dat spectrum oplevert. Misschien was het omdat mijn undercoveract niet helemaal werkte, maar toen ik de winkeljuffrouw om meer uitleg vroeg over de Nespress Jura N90 (het topmodel) begon ze zelf een beetje te glimlachen. Toen bovendien bleek dat de machine met een mysterieus elektronisch systeem aan een centrale computer verbonden zou worden (ik kan het nog altijd niet geloven), zodat er bij eventuele storingen meteen een vervangapparaat kon worden geleverd, lachte ik mee. Uitneembare waterreservoirs, stoompijpjes voor cappuccino, een heetwaterfunctie en ingebouwde opvangbakjes voor gebruikte capsules: de keuzemogelijkheden zijn niet te overzien en dat is ook de bedoeling. Men kan gemakkelijk een week kwijt zijn met een vergelijkend onderzoek en bovendien is dat deel van de fun volstrekt gratis: ‘De zoektocht naar perfectie kan van lange duur zijn. Wanneer u die volmaaktheid uiteindelijk ontdekt, wilt u deze ervaring opnieuw beleven, keer op keer.’ Ik geloof het op dik papier gedrukte promomateriaal meteen: ‘In elke capsule schuilt een moment van genot.’

Dat is geen ironie. Dat is nu net het hele punt. Sinds de boom van de espresso-apparaten ben ik ook teleurgesteld als men mij een gewone zwarte koffie voorschotelt. (Bovendien schiet de groteske espresso-scène in David Lynch’ Mulholland Drive voorbij: een maffiose zakenman vraagt een kopje, proeft als een sommelier en spuwt alles vol afgrijzen uit –– ‘napkin, napkin!’ – hij hoeft net niet te kotsen en de schande voor de gastheer is totaal.) Nostalgische, romantische of neomarxistische elegieën betreuren de teloorgang van het ‘echte’ leven in de middle class consumptiemaatschappij, maar ze zijn niet echt doeltreffend. Tijden waarin men nog het land bewerkte, de koe melkte of een snoek probeerde te vangen bieden retrospectief het voordeel van de duidelijkheid: de consumptie leek toen nog afgestemd op ‘echte’ behoeften (honger en zo). Die situatie is zoals bekend voor het bevoorrechte deel van de wereld geheel en al op zijn kop gezet: doorgaans creëert men eerst het product en daarna pas de behoefte eraan. Maar de vernoemde klaagzangen missen doel, eenvoudigweg omdat het er niet naar uitziet dat de duidelijke, eenvoudige, agrarische tijden snel gaan terugkomen. Bovendien verhinderen ze in al hun provocatiedrift en barricadekoorts de empathie die een voorwaarde is voor de ‘solidariteit’ waar ze de mond vol van hebben. Anders gezegd: de waarheid van allerlei critici van het kapitalistische bestel steunt in grote mate op het onderscheid met en de uitsluiting van de onwetenden, het domme volk of de domme leiders van het volk – of die nu de productiemiddelen in handen hebben, of net niet. De kanseltoon in de neomarxistische kerk draagt ver, maar er is geen gelovige meer te bespeuren, omdat ze werden weggejaagd met jargon, geweldsdromen en uitputtend gedonder over de revolutie. De eerste beweging van dat soort analyses is altijd: u begrijpt het niet. De tweede: ik zal het u uitleggen. Dat elitarisme is best spannend en viriel (het moet goed voelen om de waarheid gevonden te hebben), maar bijzonder contraproductief. Laten we dan ook de duivelse les van de Jezuïet tot ons nemen: ken uw vijanden. In dit geval wil dat zeggen: onderken de attracties van ‘geavanceerde machines met ongekend gebruiksgemak’, verlies uzelf niet in technofobie, laaf u aan de ristretto als u daar zin in heeft en er beter van denkt te worden. En gebruik geen imperatieven, in Gods naam.

Ready made
Wie de tirannie van de lifestyle­-cultuur wil bestrijden begint al slecht, want termen als ‘lifestyle-cultuur’ en vooral ‘bestrijden’ zijn zelf al ready-made: ze sluiten naadloos aan bij een beperkt, maar interessant marktsegment van hoger opgeleiden met een kritische geest, en zeker in sloganeske vorm zijn ze ongevaarlijk. Wel is het zo dat er in deze bevolkingsgroep soms een ongerustheid heerst, een soort mauvaise foi (om die oude, bruikbare term van Sartre nog eens van stal te halen): als men er al in slaagt om in het karikaturale crystal palace van de Nespressoshop niet aan Darfour te denken – als men ‘opgaat in het moment’, al is dat een koffiemoment – dan zal men zijn morele verontwaardiging over de miezerige middelen voor ontwikkelingshulp de volgende keer toch moeten matigen. Dat is althans de verwachting, maar die komt zelden uit.

Het tekort wordt duidelijker met de jaren: ofwel verdringt men achteraf zijn eigen infantiele momenten en zeurt men gewoon verder over de hongersnood van iemand anders, of men ontmaskert de welles-nietes van de politiek-ideologische discussie als entertainment of narcisme. Men gaat gewoon mee in de vervanging van levensbelangrijke keuzemomenten door smaakoordelen, of men wordt een te mijden akoliet van een waanzinnig ascetisme waarbij men de waarheid wint en het geluk verliest.

Er zijn vele wegen tussen die twee uitersten en de meeste interessante mensen van vandaag trachten om er eentje te vinden, zonder vast te lopen op de ‘gulden middenweg’ die even onoprecht lijkt als voorgeprogrammeerd. De laatste tijd wordt in die context  vaak verwezen naar de late geschriften van de Franse filosoof Michel Foucault, niet zozeer omdat hij zélf een lichtend pad heeft aangewezen, maar omdat hij zijn lezers kan bezielen en aanzetten tot een bewustere omgang met de dingen en de woorden, wat wel eens zou kunnen neerkomen op ‘meer leven’ – als dat al geen ‘beter leven’ moet heten.

In zijn Histoire de la sexualité probeerde hij een antwoord te formuleren op de alomtegenwoordigheid van de macht die hij met een trefzekere genadeloosheid had geanalyseerd in uitgebreide studies van het penitentiair systeem en de geschiedenis van de waanzin, om er maar twee te noemen. Het zou te ver gaan om de twee laatste delen van zijn geschiedenis van de seksualiteit (L’Usage des plaisirs en Le Souci de soi, beide gepubliceerd in 1984) te zien als een antwoord op critici die Foucaults denken veel te pessimistisch en determinerend vonden. Maar dat de boeken zouden kunnen dienen als antwoord staat buiten kijf; ze trachten na te gaan wat ‘vrijheid’ nog zou kunnen betekenen in een ‘zachte tirannie’ (De Tocqueville), waarin de passie voor de ware vrijheid in slaap wordt gewiegd door een onophoudelijke stroom aan comfortabele, veilige nepkeuzes: het wikken en wegen van de arpeggio (‘Deze subtiele alchemie zorgt voor het voortreffelijke aroma’) of toch maar de finezzo (‘De toegevoegde Arabica uit Oost-Afrika geeft Finezzo een mooie fruittoets, terwijl een vleugje Afrikaanse Robusta het karakter versterkt.’).

Wat is dat dan, die ‘zorg voor zichzelf’, die Foucault ook wel eens ‘stilering van het leven’ heeft genoemd? Hij omschrijft het op verschillende plaatsen als een ‘exercice de soi sur soi par lequel on essaie de s’élaborer, de se transformer et d’accéder à un certain mode d’être’, een permanente activiteit, dus, waarin de mens zichzelf ontplooit, omvormt en de toegang verleent tot een bepaalde manier van zijn. Opvallend in dat citaat is dat er expliciet ruimte wordt gelaten voor een mens, een mens dat ook nog eens handelt. Dat wij zelf kunnen handelen (met doelstellingen, vrije wil e tutti quanti) is een aanname die ons leven nog steeds stuurt; maar het opvallende is dat het precies Foucault is die daar op het einde van zijn leven een lans voor wil breken. Hij doet dat weliswaar zeer voorzichtig en meestal in vrij vage formuleringen, maar dat is ook de bedoeling. Want zodra je de vrijheidstechnieken, de manieren waarop je jezelf kunt transformeren, precies gaat beschrijven, mis je doel: dan wordt het weer een programma dat anderen zouden kunnen navolgen, in plaats van hun eigen weg te zoeken. Foucault was slimmer dan dat. Zijn betoog was namelijk niet blind voor het gezagsverlies waar de externe, ‘heteronome’ waardensystemen (zoals de voorschriften van het christendom) aan blootgesteld werden – Foucault kende zijn Nietzsche. Een ongenuanceerd ‘positief’ (in de letterlijke betekenis van ‘stellig’, dus met duidelijke normen en richtlijnen omkleed) programma behoorde dus niet tot de verwachtingen en zeker niet tot de wensen. Hij nam dan ook vooral de antieke tijd onder de loep, een tijd waarin volgens hem een soort van vrijheid werd beoefend waarin men, bijvoorbeeld, wel weet had van de wenselijkheid van een monogaam leven, maar waarin men toch nog het gevoel had daar zélf voor te kiezen.

LCD-schermpje
In zijn beroemde overpeinzing over Kants definitie van de Verlichting (onder de handige titel Wat is Verlichting?) onderscheidt hij twee momenten van een moderne ethiek: het eerste bestaat uit een kritische reflectie, ‘een historisch onderzoek naar de gebeurtenissen die ons ertoe hebben gebracht onszelf te ontwikkelen en te herkennen als subjecten van wat we denken, zeggen en doen.’ Het moment, met andere woorden, waarop je in de Nespresso-shop denkt: hoe heeft het zover kunnen komen? Welke omstandigheden hebben ertoe geleid dat ik, hier, op 29 mei 2005, me afvraag of 100 euro extra voor een LCD-schermpje de moeite loont of niet? Een tweede moment, dat ondanks alles toch ‘positief’ genoemd zou kunnen worden – al krijgt alleen het programma enige contouren mee, en niet de invulling ervan – acht Foucault noodzakelijk. Hij noemt dat moment ‘experimenteel’, en het moge duidelijk zijn dat de filosoof de trial-and-error hoog in het vaandel voert; of het nu nieuwe samenlevingsvormen betreft, of andere manieren om aan wetenschap te doen. Nog sterk onder de indruk van het rampzalige totalitarisme van de twintigste eeuw, zoals wij allen behoren te zijn, stelt hij in op de kleine projecten, de kleine overwinningen op het persoonlijke vlak. In een taalgebruik dat om de reeds aangestipte redenen redelijk abstract moet blijven, klinkt het dan zo: ‘Maar wil de vrijheid niet alleen maar een belofte of een lege droom blijven, dan moet die historisch-kritische houding volgens mij ook experimenteel zijn. Daarmee wil ik zeggen dat de taak die aan de grenzen van onszelf wordt uitgevoerd enerzijds een historisch onderzoeksgebied moet ontsluiten en anderzijds aan de werkelijkheid en de actualiteit getoetst moet worden, zodat kan worden vastgesteld op welke punten verandering mogelijk en wenselijk is en tegelijk kan worden bepaald welke vorm een dergelijke verandering precies moet aannemen.’

Die mondvol abstracties concretiseren, dat is een project voor vandaag. Meer nog dan ‘ken uw vijand’ is het ‘ken uzelf’ belangrijk, dat wat de Grieken gnôthi seauton noemden, een zinsnede die al te vaak is uitgelegd is als een oproep tot een kritisch, rationeel zelfonderzoek. Maar Foucault legt nóg meer nadruk op de epimeleia heautou (de zorg voor zichzelf) en hij zorgt ervoor dat dat niet als een moreel dandyisme of een ingekeerd egoïsme kan worden geïnterpreteerd. In een interview uit 1984 is hij kristalhelder, zij het met historische distantie: voor de Grieken, aldus Foucault, was er geen sprake van dat men zich eerst met de ander zou bezighouden. ‘De zorg voor zichzelf komt ethisch gezien eerst’. Het gaat over de creativiteit van de (zelf)kritiek, over het open staan voor ‘grenservaringen’, niet noodzakelijk om die grenzen te overschrijden, maar wel op zijn minst om te weten waar ze liggen en er al dan niet voor te kiezen. In dat opzicht is het zelfverklaarde echec van ‘68 een van de ergste rampen die de vorige eeuw had kunnen overkomen: wie nu nog denkt over alternatieve relaties of gratis soepbedeling, laat staan aan communes, moet wel naar patchouli stinken. Terwijl men ook gewoon de moed kan opbrengen om te proberen. Proberen te leven met twee partners, of zonder partner, of als vrijbuiter binnen een multinational, of als klerk binnen de revolutie: fail better zei Samuel Beckett, maar maak er geen formule van. Want zodra iets ‘partnerruil’ of ‘Richard Branson’ heet is het tijd om te vertrekken.

Het is dat proteïsche, vloeibare karakter dat ervoor zorgt dat die experimenteerlust niet zomaar kan worden teruggewonnen door de markt. Velen, waaronder de marxistische cultuurcriticus Fredric Jameson, hebben geklaagd dat elke vorm van subversie tegenwoordig onmogelijk is geworden: ‘De nerveuze, economische drang om steeds nieuwe golven van goederen die er steeds nieuw uitzien (van kledij tot vliegtuigen) te produceren tegen een steeds grotere omzetsnelheid, kent vandaag […] een essentiële, structurele functie en een groot belang toe aan de esthetische innovatie en aan het experiment.’

Zelfhulpboekje
Zodra vrijheidstechnieken in een zelfhulpboekje beginnen te stollen, zijn ze een product geworden en is het kritisch potentieel al weer weg. Het is altijd een slecht idee om de per definitie ongedekte cheque van een tot waarheid vastgelopen identiteit te incasseren – en dat is de ware betekenis van het begrip sell-out: een rockgroep die zichzelf kopieert om succes, geld en roem te consolideren. Het gaat erom elke keer opnieuw de context te zien en dan de moed op te brengen om de contouren ervan te schetsen – of het nu gaat om een lekker westers consumptiebestaan, een academische carrière of het boerenleven. De kleinschaligheid en de vrolijke ernst waarmee Foucault grenzen aftast is besmettelijk. Op de beste momenten, in de utopische flitsen waarin men de kracht vindt om z’n beslissingen in een groter, immer onaf verhaal te plaatsen, is het mogelijk om kritisch te handelen, zichzelf opnieuw uit te vinden, weerstand te bieden en tóch van de perfecte espresso te genieten.