Home Schelmse ideeënroman

Schelmse ideeënroman

Door Marco Kamphuis op 23 mei 2011

Cover van 05-2011
05-2011 Filosofie magazine Lees het magazine

De meesterlijke memoires van filosoof, journalist en filmmaker Claude Lanzmann hebben veel weg van een schelmenroman, of beter: een avonturenfilm.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

‘Hegel – Georg Wilhelm Friedrich – werd mijn ondergang.’ Claude Lanzmann is student in Parijs en heeft al een hele filosofiebibliotheek bij elkaar gestolen. Zijn wijsgerige interesse is groot, maar de kunst van het verduisteren heeft ook een eigen bekoring. Lanzmann beschikt over ‘de vingervlugheid van een Napolitaanse goochelaar’ en begint zich in zijn favoriete boekhandel aan de Place de la Sorbonne al onoverwinnelijk te wanen. Wanneer hij verneemt dat Genèse et structure de la Phénoménologie de l’esprit, het magnum opus van Hegel-kenner en -vertaler Jean Hyppolite, eindelijk verschenen is, gaat hij er meteen op af. ‘Dit boek moest en zou ik hebben, voor mij vertegenwoordigde het een ultieme uitdaging en daarna zou ik ophouden met stelen, dat wist ik zeker, want niets zou het ooit evenaren. Dit was mijn heilige graal.’
Het ontzag voor Hegel en Hyppolite verlamt echter zijn arm, de technische uitvoering van het delict laat te wensen over en de dief wordt door een winkeldetective in de kraag gegrepen en afgeleverd op het politiebureau, waar hij meteen een draai om zijn oren krijgt. Als hij vervolgens voor het gerecht wordt gedaagd, meent zijn advocaat dat een verklaring van de benadeelde filosoof van groot belang zou kunnen zijn. Lanzmann brengt dus een bezoek aan Jean Hyppolite, voor wie de diefstal van zijn boek ‘de opperste vorm van erkenning [is], beter dan alle bestsellers bij elkaar’. Hyppolite is onder de indruk van Lanzmanns filosofische kennis, al is die dan onrechtmatig verkregen, en schrijft een uitvoerige brief voor de rechter, zodat het ‘genie’ in het beklaagdenbankje er met een voorwaardelijke geldboete afkomt.
 

In het verzet

De Patagonische haas. Memoires van filosoof, journalist en filmmaker Claude Lanzmann (1925) heeft veel weg van een schelmenroman, of beter, gezien het vermogen van de auteur zijn leven in krachtige scènes neer te zetten, een avonturenfilm. Lanzmann is een durfal. Boeken stelen is een verwaarloosbare wetsovertreding voor iemand die op achttienjarige leeftijd al in het verzet tegen de Duitsers heeft gezeten. Als leerling van het internaat Blaise-Pascal in Clermont-Ferrand sluit Lanzmann zich bij de ondergrondse communistische partij aan. Nadat hij illegale pamfletten heeft verspreid, krijgt hij de uiterst gevaarlijke missie een koffer met wapens in ontvangst te nemen op het station. Hij wordt vergezeld door een medeleerlinge, die evenals hij Joods is. Hun enige verdedigingswapen op het perron, waar het wemelt van de Gestapo, is op kritieke momenten te zoenen alsof hun leven ervan afhangt. Net als in de film.
Een jaar later, wanneer de bevrijding nabij is, levert hij met het verzetsleger slag tegen de Wehrmacht. Lanzmann heeft dan al een roerige jeugd achter de rug, met ouders die elkaar naar het leven staan. Als zevenjarige ziet hij hoe zijn vader met een vleesmes in de hand zijn moeder opwacht. Dramatiek volop, en het zijn niet de minste acteurs die een rol zullen vertolken in de film van Lanzmanns leven. Na de oorlog is hij hecht bevriend met filosoof Gilles Deleuze, die later een relatie krijgt met Lanzmanns zus, de actrice Évelyne Rey. En er verschijnen twee onbetwiste sterren ten tonele wanneer hij op 27-jarige leeftijd kennismaakt met Jean-Paul Sartre en Simone de Beauvoir. Sartre heeft krantenartikelen van hem gelezen en nodigt hem uit de redactievergaderingen van Les Temps modernes bij te wonen. De nog onbekende journalist zwoegt wekenlang op zijn eerste bijdrage aan het gerenommeerde tijdschrift, en het valt bij het wereldberoemde koppel in de smaak. Reeds een artikel later is hij de minnaar van Beauvoir. ‘Zeven jaar, van 1952 tot 1959, leefden we samen alsof we getrouwd waren. Ik ben de enige man met wie Simone de Beauvoir een haast echtelijk leven leidde.’ Dit uiteraard met medeweten en goedkeuring van Sartre, de levenslange metgezel van Beauvoir. Jaloezie bestaat niet tussen hen drieën. In idyllische verstandhouding met het filosofenpaar leert Lanzmann door hun ogen naar de wereld te kijken, maar ‘het was geen eenrichtingsverkeer, de stevige, intensieve discussies werden, ondanks mijn bewondering voor beiden, op voet van gelijkheid gevoerd. Zij hebben mij geholpen om na te denken, ik gaf hun stof tot nadenken.’
 

Verleider

Behalve de toonaangevende intellectueel van zijn tijd is Sartre een onwaarschijnlijke verleider. Ook in deze hoedanigheid maakt Lanzmann hem van nabij mee, en het doelwit is zijn zus, nadat die door Deleuze verlaten is: ‘Sartre bezat alle troeven om Évelyne te verleiden, hij complimenteerde haar met logisch en naadloos op elkaar aansluitende argumenten waar niets tegen viel in te brengen. Die formidabele denkmachine aan het werk te zien, die perfect geoliede drijfstangen en zuigers hun vermogen tot topsnelheid te zien opvoeren, maakte iedereen altijd sprakeloos van bewondering.’Sartre mag dan lelijk, scheel en klein van stuk zijn, ‘ikzelf vond dat hij een zekere schoonheid bezat, een onontkoombare charme, ik hield van zijn extreem daadkrachtig optreden, zijn fysieke moed en bovenal van die stem van gehard staal, incarnatie van een intelligentie waar niemand tegenop kon’. Natuurlijk valt de mooie actrice voor hem. (Later zal ze zelfmoord plegen, evenals Deleuze.) 
Lanzmann laat zich op amoureus gebied trouwens ook niet onbetuigd. Hij is een macho in al zijn vezels en beeldschone vrouwen storten zich op hem wanneer hij even tijd heeft tussen het skiën, bergbeklimmen en straaljagers vliegen door. Over zijn twee huwelijken is hij niet overdreven mededeelzaam. Hij wordt ‘een soort sterjournalist’ en reist, nauwlettend gadegeslagen door de autoriteiten, door Noord-Korea en China. In 1961 trekt hij een week op met de rebellen van de Algerijnse revolutie (‘Ik was de eerste Fransman die tot daar was doorgedrongen’), wier vrijheidsstrijd hij steunt.
 

Twaalf loodzware jaren

In 1973 begint Lanzmann met het project Shoah. Twaalf ‘loodzware jaren’ zullen leiden tot een film van 9,5 uur. Hij vraagt zich af wat hij eigenlijk van de Holocaust weet: ‘Niets, daar kwam het op neer, mijn kennis was nihil, niets dan een uitkomst, een abstract getal: 6 miljoen van de onzen waren vermoord.’ Hij wil een film maken over de allergrootste verschrikking, de essentie van de genocide: de dood in de gaskamers. De opzet van de film is dat de overlevenden die hij interviewt uit naam van de doden spreken, zichzelf wegcijferen. Het gaat niet om de manier waarop ze wisten te overleven – hoe verbijsterend hun persoonlijke verhaal ook is –, maar om het laatste moment van diegenen die achterbleven. Er bestaan geen films, geen foto’s van de dood in de gaskamers; dat is een van de redenen waarom Lanzmann geen enkel archiefbeeld in zijn film heeft willen opnemen.

De regisseur is openhartig over de compositie en stilering van zijn film. Zo blijkt het beroemde fragment met de kapper in de Israëlische kapsalon deels in scène gezet: de kapper is allang met pensioen en doet twintig minuten lang alsof hij het haar van zijn klant knipt. Zonder schaar zou de scène honderdmaal minder sterk zijn, schrijft Lanzmann, maar bovenal: zonder schaar in zijn hand had Abraham Bomba zijn gruwelijke verhaal niet kunnen vertellen.

Overlevenden opsporen en tot spreken bewegen, oorlogsmisdadigers met de verborgen camera filmen, de uiterst moeizame financiering van de film: Shoah maken is een ‘lijdensweg’ geweest, schrijft Lanzmann. Dat is een van de weinige momenten waarop hij misschien niet helemaal het juiste woord vindt. Voor het overige is zijn autobiografie meesterlijk, het fascinerende verhaal van de pure levenslust van een man in een wereld vol rampspoed, en het overtuigend bewijs van de bescheiden constatering: ‘aangezien ik van huis uit een epische pen heb.’