De opstand van superzwijn Salvador Dali: 'Op een dag haalde ik de binnenkant van een brood helemaal leeg en zette daar een kleine boeddha in, die ik geheel bedekte met vlooien.'
Salvador Dali lijkt een naakt meisje in de lucht te trappen, terwijl de stokbroden naar alle kanten vliegen. ‘Naakt met popcorn’ is de titel van de foto, door Dali in de jaren veertig in de studio geënsceneerd. Het is een van de hoogtepunten van de tentoonstelling ‘Alles is Dali’ in Museum Boijmans van Beuningen. Het explosieve tafereel weet de bezoeker nog te verrassen, terwijl veel van Dali’s werk zo bekend is dat het tot de vaste collectie van ons collectieve onderbewuste is gaan behoren. Bovendien werpt de foto een interessant licht op Dali als schilderende fotograaf. Door met fotografische precisie te schilderen probeerde hij zijn irrationele ideeën een bijna objectief aanzien te geven. ‘Handgemaakte fotografie’, zo omschreef Dali zijn techniek. Had hij beschikt over de digitale middelen van onze tijd, dan was hij vast geen schilder geworden.
De vliegende stokbroden, daar gaat het om. Dali was geobsedeerd door etenswaren. Vooral zijn werk uit de jaren dertig, zijn meest oorspronkelijke periode, is overladen met spiegeleieren, schaaldieren, koteletten, bonen en brood. Dali transformeerde het brood tot een surrealistisch object: een object dat uit praktisch en rationeel oogpunt ‘absoluut zinloos’ is. Dat deed hij als volgt, vertelt hij in zijn briljante autobiografie The Secret Life of Salvador Dali: ‘Op een dag haalde ik de binnenkant van een brood helemaal leeg en zette daar een kleine boeddha in, die ik geheel bedekte met vlooien’. Zulke grappen stonden in het teken van zijn programma: met behulp van de fantasie ‘de realiteit in diskrediet brengen’, de realiteit die door Dali als stomvervelend werd ervaren. Dat was louter een esthetische opstand tegen de banaliteit van het bestaan. ‘Ik begrijp niet’, schreef hij, ‘waarom men mij, wanneer ik een geroosterde zeekreeft bestel, geen lekker gebakken telefoon brengt.’
We blijven even bij het brood. De kunstenaar wilde heimelijk een stokbrood van vijftien meter lengte in de tuin van het Palais Royal leggen, in de hoop zo een ‘toestand van verwarring en collectieve hysterie’ te veroorzaken, een toestand ‘die systematisch de logica van deze rationele wereld zou vernietigen ten gunste van de hiërarchische monarchie’. Het lange brood was daar bij uitstek geschikt voor, want ‘het symboliseerde de wraak van een luxe-verbeelding op de nuttigheidsdrang van de praktische wereld’.
‘De wraak van een luxe-verbeelding’; dat is veelzeggend. Dali was geen communist, zoals veel surrealisten; om de noden van het proletariaat heeft hij zich geen seconde bezorgd gemaakt. Zijn leven lang heeft Dali zich tegen de financiële elite aangeschurkt en zijn talent uitgevent om een bizarre levensstijl te kunnen bekostigen. Hoewel hij beweerde apolitiek te zijn, was hij in feite een ultrareactionair monarchist en liet hij zich door de Spaanse dictator Franco een hoge onderscheiding opspelden. Dit alles blijft buiten beeld in museum Boijmans van Beuningen. Op de tentoonstelling wordt Dali neergezet als de ‘eerste superster van de moderne kunst’, als een kunstenaar die het grote publiek bespeelde en met zijn veelzijdige activiteit (film, fotografie, mode, reclame, theater, design) zijn ideeën tot massacultuur maakte. Dat was echter de buitenkant. Diep van binnen bleef Dali een aristocraat met, inderdaad, een ‘luxe-verbeelding’.
Hemelse lekkernij
De kunstenaar stelde een kookboek samen voor zijn vrouw, Les Dîners de Gala (1973), met gerechten als ‘Purée d’Aphrodite’ en ‘Les Tetons de Venus’, ‘de borsten van Venus’. Waarlijk een boek voor de culinaire elite, vol met hoogst onpraktische en soms oneetbare gerechten. Wat te denken van een ‘in sterke alcohol geflambeerde kleine snip, opgediend in haar eigen uitwerpselen’? In de traditie van Markies de Sade, de door de surrealisten aanbeden literaire pornograaf, beweerde Dali zelfs dat hij de uitwerpselen van Gala een hemelse lekkernij vond. Voedsel en stront, door die tegenstelling was Dali gefascineerd. In de stront hoopte hij het goud te vinden, en dat werd letterlijk bewaarheid want zijn scatologische schilderijen zouden miljoenen waard worden. Het kunstenaarschap zag hij als een vorm van spijsvertering. In de jaren zestig typeerde hij zichzelf in een interview als een ‘superzwijn’. En wat deed het superzwijn-Dali: ‘Ik voed de Dalinianen met mijn uitwerpselen.’
Op latere leeftijd ontwikkelde Dali een ‘schijt en eet-systeem’. In elke stad, had hij bedacht, moest een hoge toren staan. Elke inwoner die zich wilde ontlasten, aldus Dali, ‘deed dit volgens een vast patroon bovenop de bewoners van de eronder gelegen verdieping, waar men op voedsel wachtte. De mens scheidde, dankzij bepaalde methoden van geestelijke en voedingsmatige vervolmaking, een halfvloeibare stront af, die in alles te vergelijken was met honing.’ Zo zou een volmaakt evenwicht ontstaan: iedereen had te eten zonder te hoeven werken. Natuurlijk stond bovenaan het systeem de kunstenaar, producent van de hoogste kwaliteit honing. De kunstenaar weet zijn onderbewuste in goud om te zetten; hij is het zwijn met de vergulde uitwerpselen.
Heremietkreeft
Terwijl Dali zich voedde met hemels voedsel, trakteerde hij de wereld op zijn uitwerpselen. Zo ongeveer moet Dali het op zijn eerlijkste momenten gezien hebben. Toen zijn geliefde Gala de rol van manager aannam, veranderde Dali in een geharnaste en gewiekste kunstenaar; zijn droom van roem en rijkdom werd werkelijkheid. Gala bouwde voor hem, zo vertelt hij in zijn autobiografie, ‘een schaal van de heremietkreeft, en wel zo goed dat ik in mijn betrekkingen naar buiten doorging voor een bolwerk, terwijl ik naar binnen verder ging met oud worden in het super-weke’. En, vervolgt Dali, ‘op de dag dat ik besloot horloges te schilderen, schilderde ik ze week’. Het eerste schilderij waarop het weke horloge figureerde was De duurzaamheid der herinnering (1931). Wat wil het geval, Dali had de maaltijd afgesloten met een camembert. Door het beeld van deze super-weke kaas kwam hij op een idee: hij werkte juist aan een Catalaans landschap en besloot twee weke horloges toe te voegen, waarvan er één droevig over de tak van een olijfboom hing. Twee uur later had hij zijn bekendste schilderij voltooid.
Eerder zagen we Dali als het superzwijn. Nu is hij veranderd in een ondoorgrondelijke heremietkreeft. Niet voor niets is kreeft Dali’s favoriet gerecht. In zijn autobiografie staat dat hij dol is op schaaldieren, omdat ze een ‘voor de intelligentie duidelijke en begrijpelijke vorm’ hebben. In die harde vorm gaan ‘zachte heerlijkheden’ schuil, het weke vlees dat Dali associeert met ‘de smaak van de waarheid’. Maar eenmaal aan de buitenwereld blootgesteld valt die soort waarheid aan verrotting ten prooi; daarom moet ze luchtdicht verpakt aan het publiek worden aangeboden. ‘Wat is filosofischer’, schrijft Dali, ‘dan dat hoogste moment van genot waarop je, traag en bedachtzaam, het merg opslurpt uit een bot dat nog kraakt tussen je kiezen?’ Is het ook niet precies de werkwijze van Dali om de schimmige en glibberige, laten we zeggen oesterachtige inhoud uit de schaal van zijn onderbewuste te slurpen? En er dan al schilderend een harde en duidelijke vorm aan te geven?
Hallucinatie
Dali slaagde erin om alledaagse zaken (zoals brood, horloges, telefoons en krukken) te laden met zijn verbeeldingskracht. Onder zijn handen werd ‘alles’ Dali. Zelf formuleerde hij het zo: ‘Ik ben altijd in het bezit geweest van de gave om mijn gedachten op stoffelijke wijze te objectiveren, en wel in zo’n hoge mate, dat ik de objecten die ik met mijn vinger besloot aan te wijzen magisch maakte.’ De exactheid waarmee Dali zijn hallucinaties gestalte gaf, dat is zijn grote bijdrage geweest aan de surrealistische schilderkunst. In André Bretons Surrealistisch Manifest (1924) werd het surrealisme gedefinieerd als een directe expressie van het onderbewuste, zonder verstandelijke controle en vrij van esthetische of morele vooroordelen. In het begin hechtten de surrealisten veel belang aan dromen, automatisch schrift en vrije associatie. De eerste surrealistische schilders (Masson, Miró) probeerden intuïtief te schilderen. Dali besefte dat onbewuste beelden alleen bij bewustzijn en met kunstzinnige bekwaamheid goed uitgedrukt kunnen worden. Want wat onbewust is, is vormloos als een eierdooier, en blijft zonder het meesterschap van de kok oneetbaar. Met Magritte behoorde Dali tot de tweede lichting surrealisten, die de voorkeur gaf aan heldere beelden en een behoorlijke schildertechniek. Dali was ook een groot bewonderaar van klassieke schilders als Rafaël, Vermeer en Velasquez, terwijl hij zijn tijdgenoten als knoeiers beschouwde.
De techniek, de fotografische exactheid; daarin ligt de kracht van Dali. En tegelijkertijd zijn zwakte. Hoe makkelijk is het niet om zijn schilderijen te bewonderen, om naar de mooie plaatjes te kijken, zonder dat je hoeft af te dalen in de nachtmerries die in zijn beste werk gestalte kregen. Omdat hij zo smakelijk schilderde werd Dali’s krankzinnige, soms perverse iconografie geleidelijk aan geaccepteerd door een massapubliek. Het commerciële succes haalde de angel uit zijn kunstenaarschap; van een surrealistische provocateur werd hij tot een artistieke entrepreneur. Dat is de indruk die de tentoonstelling in het Boijmans achterlaat: dat Dali ondanks zijn geniale grillen en zijn technisch vermogen toch veel van een kermisklant heeft. Met zijn commerciële inslag, de veelzijdigheid van zijn activiteit, zijn overvolle schilderijen die soms op zoekplaatjes lijken, lijkt hij vooral aan de buitenkant te opereren.
Dali’s roem begon te groeien in de jaren veertig, vooral in de Verenigde Staten. Hij maakte illustraties voor grote tijdschriften als Vogue, ontwierp de reclame voor een parfum, maakte portretten van rijke Amerikanen, werkte samen met Walt Disney en Alfred Hitchcock. Met de regelmaat van de klok stond Dali in de krant. Dali werd een merk, zijn opstaande snorretje werd een logo. De tentoonstelling in het Boijmans suggereert dat dit Dali’s grootste prestatie was: dat hij als eerste kunstenaar de kloof tussen hoge en lage cultuur overbrugde. In de roem vond Dali zijn element, op het cynische af, zoals blijkt uit deze uitspraak: ‘Het doet er voor mij weinig toe of ze me aanzien voor een schilder, voor een man van de televisie of voor een schrijver. Het voornaamste is dat er een mythe “Dali” bestaat, zelfs wanneer die niet begrepen wordt’.
Aan de ene kant is er de commerciële Dali: het superzwijn. Aan de andere kant is er de aristocratische kluizenaar: de heremietkreeft. Alles wat het superzwijn aanraakte, veranderde in goud, of in stront. Maar de man in de schaal van de heremietkreeft is onzichtbaar gebleven.