Home Ruwen Ogien: ‘Morele paniek is onnodig’

Ruwen Ogien: ‘Morele paniek is onnodig’

Door Florentijn van Rootselaar op 04 juni 2013

Cover van 06-2013
06-2013 Filosofie magazine Lees het magazine

Dit artikel krijgt u van ons cadeau

Wilt u onbeperkt toegang tot de artikelen op Filosofie.nl? U bent al abonnee vanaf €4,99 per maand. Sluit hier een abonnement af en u heeft direct toegang.

Of het nu om homohuwelijk of abortus gaat, altijd schieten er mensen in een morele kramp. Onnodig en gevaarlijk, stelt de ultraliberale Franse filosoof Ruwen Ogien. `Moralisme bedreigt onze vrijheid.’


Tijdens zijn diensttijd in Israël tekende Ruwen Ogien karikaturen voor de kranten van Tel Aviv. Veertig jaar later – als ethicus – heeft hij nog steeds de geest van de karikaturist. Gehuld in zijn vaste kostuum (donkerblauwe spijkerbroek, donkere coltrui), met een eeuwig woeste haardos, drijft hij de spot met alles wat onze vrijheid bedreigt. De vrijheid om ons leven in te richten zoals we willen, ook als dat ten koste gaat van onszelf.

De zoektocht naar vrijheid tekent ook Ogiens eerste levensjaren: zijn ouders – Poolse Joden – overleefden het getto van Warschau. Na de Tweede Wereldoorlog werden ze geplaatst in een Duits vluchtelingenkamp. Daar werd Ruwen Ogien geboren. Later verhuist het gezin naar Frankrijk. Thuis spreken ze Jiddisch, op school leert hij Frans.

Wat bedreigt tegenwoordig onze vrijheid? Ogien, hoogleraar aan het prestigieuze CNRS (Centre national de la recherche scientifique) in Parijs, houdt er een lezing over in het Institut Français in Amsterdam. Daarna licht hij zijn diagnose toe, timide maar niet te stoppen. ‘We zijn bevangen door een morele paniek. Die bedreigt onze vrijheid. Mooie woorden als  “menselijke waardigheid” worden gebruikt om sociale rechten te betwisten en individuele vrijheden te beknotten. De waarde “leven” wordt ingezet tegen abortus, “veiligheid” om gevangenen rechten te ontzeggen. Amerikaanse conservatieven doen een appèl op de waarde van het gezin om het homohuwelijk tegen te gaan.’

Recent nog mengde Ogien zich in het Franse publieke debat over het homohuwelijk. Ondertussen is le mariage pour tous – het huwelijk voor iedereen – goedgekeurd. ‘Niemand verwachtte in Frankrijk zo’n heftig verzet tegen het homohuwelijk. Een deel van de homo’s en lesbiennes was niet alleen geraakt, maar ook verbaasd. Er was toch vooruitgang geboekt? Ze waren ondertussen toch geaccepteerd? Maar je zag het: de vraag om rechten leidt altijd tot backlashes. Plotseling werden ze op straat uitgemaakt voor pervers. Ze zouden zelfs de fundamentele wetten van de samenleving ondermijnen.’

Toch waren het niet alleen de scheldpartijen die de filosoof choqueerden. Minstens zo opmerkelijk vond hij de nieuwe taal waarvan de critici zich bedienen. Hun argumenten zijn vaak heel redelijk, op het eerste gezicht. Dat geldt zeker voor de kritiek uit religieuze hoek. ‘Mensen die zich op een religieuze basis tegen het homohuwelijk of tegen abortus keren, hebben geleerd dat ze in een democratie hun punt niet kunnen maken in hun eigen termen. Daarmee overtuigen ze hun tegenstanders nooit. Wil je de mensen ompraten die niet Joods, protestants of katholiek zijn, dan moet je – zoals het liberalisme van John Rawls aanraadt – je eisen uitdrukken in termen die voor iedereen acceptabel zijn. Ze moeten leren argumenteren alsof ze in een constitutioneel hof zijn, met argumenten die voor iedereen gelden.’

Welke ‘redelijke argumenten’ werden gebruikt tegen het homohuwelijk? ‘Kijk maar naar het pamflet tegen het homohuwelijk van de grootrabbijn van Frankrijk, waar paus Benedictus overigens uitvoerig uit citeerde. Waar ging het in dat pamflet om? Het was helemaal niet geïnspireerd door het Joodse of katholieke geloof. Het ging vooral over het belang van het kind [het huwelijk geeft automatisch het recht op adoptie, FvR], de angst voor kinderhandel en de traditie van het huwelijk.’

De paus deelde met de rabbijn de angst dat kinderen het slachtoffer zouden worden van het homohuwelijk. Door het recht op kinderen, zoals de paus het formuleerde, zouden die hun status van juridisch subject verliezen en louter een object worden waar het homostel ‘recht’ op heeft. Verder zou de inzet van de strijd voor het traditionele gezin – en tegen het homohuwelijk – niets minder zijn dan de mens en zijn waardigheid.
‘Waarom verwijst iedereen naar de onveranderlijke essentie van het huwelijk, terwijl niemand weet waar die uit bestaat? Ook binnen de kerk is het huwelijk sterk veranderd. Zo speelt het kind – waar de paus nu zo de nadruk op legt – er aanvankelijk geen enkele rol in. Bij Paulus was het huwelijk louter een middel om het seksuele verlangen te controleren.’

‘Bedenk verder: de autoriteit van de vader in het huwelijk is  niet meer zo vanzelfsprekend. Allerlei relaties, met of zonder kinderen, noemen we een huwelijk. Waarom deze stap dan niet toestaan? Het huwelijk wordt niet geëlimineerd door het te veranderen. Hier zie je simpelweg een instituut dat zich steeds meer opent voor de rechten van iedereen. Zwart en wit kunnen trouwen met elkaar, jong met oud, mensen van verschillende nationaliteit, de vrouw heeft steeds meer rechten, de ongelijkheid neemt af – het huwelijk lijkt steeds meer op een burgerlijk contract.’

En het belang van het kind?
Dat argument wordt op een weinig coherente manier gebruikt. Anders dan men doet voorkomen, is het kind helemaal niet het juridische en morele centrum van een gezin. De vrijheid om je voort te planten is in principe superieur aan het belang van het kind. We accepteren dat mensen kinderen krijgen van wie bekend is dat ze ernstig gehandicapt ter wereld zullen komen. De vraag of dat in het belang is van het kind wordt niet gesteld. Het welzijn van het kind telt alleen a posteriori; de overheid ziet erop toe dat er geen excessen zijn in de opvoeding. Waarom wordt het argument van stal gehaald als het om homo’s gaat?’

Zijn homo’s niet gewoon net zulke goede ouders als hetero’s?
‘Veronderstel dat men heeft ontdekt dat ze een beetje minder goed zijn. Dan heb je een reden om het huwelijk te verbieden. Nee, ik wil hier benadrukken dat ze het recht hebben een gezin te stichten, zelfs als ze geen formidabele ouders zijn.’

In de grote maatschappelijke debatten – ook over het homohuwelijk – keert telkens hetzelfde soort argumenten terug. Een van de meest gebruikte is dat van de glijdende schaal. ‘Neem euthanasie. Als we die toestaan, zo gaat het argument, dan zullen de armen, ouden en ongelukkigen er uiteindelijk allemaal aan moeten geloven, zelfs als ze niet ziek zijn. Bij abortus zie je dezelfde vorm: als je eenmaal begint zal de termijn waarop abortus is toegestaan steeds worden opgerekt. Straks gaan we ermee door na de geboorte, zo wordt gezegd. Of neem het stemrecht voor 18-jarigen. Dertig jaar geleden was de grens nog 21 jaar. Tijdens het debat dat toen woedde was de vraag: wordt het straks ook niet aan baby’s gegeven?’
De argumenten hebben allemaal dezelfde vorm. ‘Er is een onderwerp waar een controverse over beslaat, men is voor of tegen abortus. De tegenstanders suggereren dat de acceptatie daarvan automatisch zal leiden tot een standpunt waar werkelijk iedereen het mee oneens is. Kindermoord, bijvoorbeeld. De enig mogelijke conclusie is dan: als je dat niet wilt, begin dan helemaal niet. Een ander voorbeeld: leerlingen beginnen met het beledigen van docenten en eindigen met het afbranden van de school; als je niet wilt dat de school wordt afgebrand, moet je de leerlingen meteen de kop indrukken. Dat argument van het hellend vlak is een echte volkswijsheid. “Wie een ei steelt, zal een rund stelen”, zo luidt een Frans gezegde.’

Schuilt daar niet een beetje wijsheid in?
‘Waarom zou je een rund stelen als je een ei hebt gestolen? Dat moet de filosoof vragen. Hebben we hier te maken met een metafysisch argument? Is de mens dus in essentie slecht? Is het een sociologisch argument? Blijkt uit de statistieken dat iedereen die een ei gestolen heeft ook een rund zal stelen? Of is het dan een psychologisch argument: “Als je een keer de grens over bent, zijn er geen grenzen meer” [lacht] – daar hebben we weer een spreekwoord.’

Dat laatste argument klinkt best aannemelijk.
‘Natuurlijk kan dat weleens het geval zijn. Maar je moet wel met goede argumenten komen. Vaak is er geen argument, alleen een verwijzing naar een spreekwoord. Mensen zeggen: als we nu het homohuwelijk toestaan, krijgen we straks een verbond tussen vier mensen. Of we komen in een barbaarse wereld. De geschiedenis geeft de aanhangers van dit soort argumenten geen gelijk. In Nederland is de beschaving toch ook niet verdwenen? En: er zijn wel landen waar polygamie is, maar daar is dan weer geen homohuwelijk. Verder mag stemmen nog steeds pas als je achttien bent.’De angst is ook, zegt Ogien, dat de glijdende schaal zal leiden tot vermarkting. Neem ‘het recht’ op kinderen, dat met het homohuwelijk samengaat. Als homo’s straks kinderen mogen adopteren, welke gevolgen zal dat dan hebben, vroegen de critici van het homohuwelijk. Gaan ze over tot adoptie, schakelen ze een draagmoeder in? Dan draait het erop uit dat – arme – vrouwen hun lichaam voor geld zullen verkopen.

‘Het draagmoederschap lag sowieso al onder vuur. Het argument was dat rijke vrouwen – en nu dus ook mannen – zich zullen bedienen van de lichamen van arme vrouwen. Een vrouw die haar lichaam in goede staat wil houden zal haar kind laten dragen door een arme hindoe, een arme Oekraïner. Dat zou best weleens kunnen, maar er is helemaal geen bewijs. Dat is nergens gedocumenteerd. Je moet ook bedenken: rijke vrouwen krijgen graag zelf een kind. Gebruikmaken van een draagmoeder is geen luxe.’
‘Wat ook opvalt is de dubbele moraal. Commercialisering en uitbuiting zijn geen reden om orgaandonatie te verbieden, terwijl juist bekend is dat er een levendige handel is in organen. Mensen verkopen hun organen zelfs gedwongen; soms worden ze niet eens betaald als de organen verwijderd zijn. Of ze worden gedood voor organen. Dat leidt er toch ook niet toe dat orgaandonatie wordt verboden?’

Maar kun je draagmoederschap en orgaandonatie wel zo vergelijken? Een orgaan afstaan is toch iets anders dan een kind afstaan?
‘Natuurlijk zijn dit verschillende gevallen. Maar de structuur van de argumenten zou in beide gevallen hetzelfde moeten zijn. Maar hier zijn de verschillen erg opvallend.’

‘En trouwens: waarom keren we ons zo tegen vermarkting? Stel dat iemand bij het ziekenhuis verschijnt om zijn organen te verkopen. Een arts zegt dat het schandalig is. Waarop die vent zegt: jij vangt geld als je het eruit haalt, waarom krijg ik dan geen geld? Het hele ziekenhuis profiteert ervan. Er is maar één persoon die geen geld ontvangt, en dat is degene die geeft waar het hier om draait: een orgaan. Wat moet je tegen zo iemand zeggen? Een arts die geld ontvangt zien we niet als een geval van vermarkting. We noemen die arts misschien zelfs een goed mens. Blijkbaar kun je best goede dingen doen als je er geld voor krijgt.’

‘Waarom vinden we het niet goed als organen worden verkocht, en mogen ze alleen worden gegeven? Er zijn twee vooronderstellingen. Eén: de gift is altruïstisch. Maar Marcel Mauss [Frans etnoloog, FvR] heeft al laten zien dat er allerlei soorten giften zijn; die zijn niet allemaal altruïstisch. Men geeft bijvoorbeeld om iets in ruil daarvoor te ontvangen. Tweede vooronderstelling: altruïsme is goed. Maar is dat wel altijd zo? Neem een vrouw die zich helemaal opoffert voor haar kinderen.’

Zijn er dan geen ethische grenzen? Hoe moeten we omgaan met al die ‘ethische kwesties’ als het homohuwelijk, abortus, euthanasie et cetera?
‘Soms krijg je de indruk dat je in het publieke debat moet debatteren alsof je in een filosofieklas bent. Neem de verdediging van het homohuwelijk door Christiane Taubira, onze minister van Justitie. Haar inzet als strijdster was geweldig, maar haar argumenten waren niet sterk. Is de liefde van homo’s niet even goed als die van hetero’s, vroeg ze. Ze leek – heel utilistisch – te benadrukken dat het homohuwelijk het geluk zal vergroten.’

‘Onnodige argumenten, daar gaat het niet om. Wat hier telt is de roep om een recht, meer niet. Zo’n eis is a priori serieus; er moet naar geluisterd worden. Verdere argumenten – zoals die van de liefde van homo’s – zijn onnodig. Die eis moet je ook nemen zoals die wordt geformuleerd. Zonder angst voor de glijdende schaal: homo’s willen niet heimelijk met z’n vieren trouwen; ze vragen om een huwelijk tussen twee mensen.
Als iemand zo’n claim wil verwerpen, rust alle bewijslast op hem. Hij zal met sterke argumenten moeten komen. Ik raad aan om een term als “menselijke waardigheid” te vermijden. Die “waarde” wordt te vaak gebruikt om paternalisme te rechtvaardigen.’