Home Rietdijk is een dwangneuroticus

Rietdijk is een dwangneuroticus

Door Alfons Tel op 04 januari 2000

01-2000 Filosofie magazine Lees het magazine

Het is niet makkelijk het confuse denken van Wim Rietdijk zo te ordenen, dat enige kritiek zinvol geleverd kan worden. Ik zal daarom mijn opmerkingen op het interview van Joep Dohmen met hem puntsgewijs stellen. Misschien wordt het dan duidelijk, dat Rietdijks denken wel enige impliciete coherentie heeft, ook al is die coherentie nogal tegenstrijdig.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

1. Rietdijk stelt dat hij een viertal bewijzen heeft geleverd uit de algemene relativiteitstheorie van Einstein, waaruit zou moeten volgen dat de zogenaamde onzekerheidsrelatie van de kwantummechanica maar schijn is. Volgens Rietdijk zijn de natuurwetten aan tijd en ruimte gebonden en dus causaal gedetermineerd. Daarmee heeft hij zich geheel geconformeerd aan de Kantiaanse opvatting van de zogenaamde synthetische categorieën a priori, die niet allen tijd, ruimte en causaliteit omvatten, maar ook de categorieën vrijheid en God. En daarmee vooronderstelt Rietdijk, evenals Kant, een ‘wereld van verschijnselen’ en een ‘wereld van de geest of het wezen’. Dat hij deze fundamentele tweedeling maakt, blijkt wel uit zijn supponering van een ‘vaste morele orde’ en een eventueel voortbestaan na de dood, categorieën die niet in de ‘fenomenale wereld’ als feiten voorkomen. Maar als hij deze tweedeling maakt, hoe wil hij dan de ‘noumenale wereld’ van de synthetische oordelen verklaren met de wetten die slechts voor de ‘fenomenale wereld’ gelden? Zelfs de geniale Kant was daartoe niet in staat, en moest erkennen dat deze ‘noumenale wereld’ buiten het menselijk bevattingsvermogen ligt, en dus puur op geloof gebaseerd is.
Nu mag Rietdijk van mij natuurlijk best geloven dat ook de ‘noumenale wereld’ wordt beheerst door de zogenaamde universele natuurwetten, als hij dan maar erkent dat dit een geloofsopvatting is met alle onzekerheid en twijfel van dien, een opvatting die trouwens gespeend is van iedere redelijkheid omdat hij tegenstrijdig is.
2. Rietdijk stelt: ‘De vooruitstrevende, linkse gedachten zijn dat we de wereld via de rede en de moraal zelf willen kunnen besturen en dat het lot door onze rede bestuurd kan worden’.
Anderzijds poneert bij een causaal gedetermineerde natuur waaronder ook de mens valt. Het begrip ‘vrije wil’ is volgens hem maar een ‘subjectieve schijn impressie’. Ook al is er volgens hem een ‘vaste morele orde’ die in de natuurwetten verankerd ligt en waar de mens aan onderworpen is. Maar hoe kunnen wij mensen de wereld via onze rede en moraal besturen als die moraal causaal gedetermineerd vastligt en de vrije wil een ‘schijnimpressie’ is? Als onze moraal een natuurwet zou zijn dan zijn wij én niet verantwoordelijk voor dat zogenaamde bestuur, én zijn wij volledig overbodig (en dus zinloos) omdat ook die wereld zonder ons wel bestuurd wordt door die natuurwetten.
De ‘vooruitstrevende, linkse gedachten’ impliceren nu juist een vrij handelend subject dat verantwoordelijk gesteld kan worden voor zijn daden en slechts zinvol is in zover het vrij en verantwoordelijk is. Zouden de daden van de mens als een uurwerk aflopen, namelijk causaal gedetermineerd, dan kan er geen sprake zijn van redelijk en moreel bestuur van de wereld door de mens, omdat er dan geen keuzen zijn, noch enige vorm van verantwoordelijkheid.
De ‘vooruitstrevende, linkse gedachten’ impliceren geen apriori ‘vaste morele orde’ omdat er niets vooruitstrevends en links is aan de gedachte dat wij mensen net zo onderworpen zijn aan de ‘ijzeren noodzaak’ van de causaliteit als elk willekeurig ding of voorwerp, zoals de biljartballen van Hume.
3. De moraal ziet Rietdijk ‘als een systeem dat er naar streeft het geluk van de mensheid te optimaliseren’. Maar wat verstaat hij onder geluk? Nergens definieert hij dat, maar in zijn uitspraken komt wel een beeld van geluk naar voren dat er op wijst, dat bij geluk vooral ziet als de mate waarin de mens vrij en verantwoordelijk kan handelen. ‘Culturen’ zegt hij, ‘dienen niets anders te doen dan het geluk van de mensen binnen de gemeenschap waarin die cultuur geldt, te optimaliseren.’ De oude Chinese cultuur, waarin de voeten van vrouwen werden afgebonden, of de Arabische cultuur, waarin vrouwen zijn onderworpen aan patriarchale wetten, noemt hij ‘scheefgegroeide culturen’. Met andere woorden, vrouwen waren of zijn in die culturen geen vrije individuen die zelf bepalen wat goed voor hen is, en dus zijn die culturen slecht, namelijk ‘scheefgegroeid’.
Verderop in het interview stelt Rietdijk dat hij vanuit zijn ‘objectieve, morele orde’ het geluk van de mens wil optimaliseren door de ouders van gehandicapte kinderen het recht te geven deze kinderen te laten aborteren of zelfs euthanasie te laten plegen. Wat zijn de mensenrechten in het algemeen en het recht tot abortus en euthanasie anders dan even zovele vrijheden tot (verantwoordelijk) handelen? Ook wil ik in dit verband erop wijzen dat er onderzoeken zijn gedaan naar de geluksbeleving van mensen, en dat de mensen in de rijke, noordelijke landen van Europa gelukkiger zeggen te zijn dan die in de zuidelijke landen waar de individuele vrijheid meer beknot wordt door traditie, familiebanden en minder welvaart.
Al met al redenen genoeg om de geluksbeleving van de mens te koppelen aan het gevoel van vrijheid. Maar omdat het begrip vrijheid voor Rietdijk een ‘schijnimpressie’ is, moet dit geluk volgens hem ook schijn zijn, namelijk gebaseerd op iets wat niet is.
4. Dohmen vertegenwoordigt de ‘vooruitstrevende linkse gedachte’ dat ‘er geen gegeven morele orde is en dat wij zelf moeten proberen het kwaad in de wereld te bestrijden’. Het grootste kwaad in deze wereld is voor de meeste mensen de onderdrukking en beroving van de (individuele) vrijheid volgens Kants categorische imperatief: wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet.
Op basis van Dohmens opvatting zou de (vrije) keus van de ouders om wel of niet hun gehandicapte kind te laten aborteren een redelijke en morele keus zijn. Redelijk, omdat de opvatting van Dohmen vrijheid impliceert: moreel, omdat hij niet uitgaat van een ‘vaste morele orde’ die los staat van de mens, maar de moraal als een opdracht ziet die historisch gebonden is.
Rietdijk daarentegen, die het meest conformistische gedachtegoed vertegenwoordigt, heeft noch op rationele, noch op morele gronden enige voet om op te staan wanneer hij de (vrije) keus van ouders bepleit. Want volgens zijn eigen opvatting heeft het begrip vrijheid geen enkele reële zijnsgrond, en kan er dus ook geen sprake zijn van enige vrije keus. Om zijn standpunt nader toe te lichten, haalt hij Schopenhauer aan die ooit eens gezegd heeft dat ‘de mens niet vrij is om te willen wat hij wil’, waaruit blijkbaar geconcludeerd mag worden, dat de wil genetisch gecodeerd is. Hoewel ook deze logica mij ontgaat, geeft Rietdijk er in ieder geval zelf mee aan, dat die ‘vrije’ keus van ouders nergens op slaat omdat de vrijheid illusoir is. Wat de ouders ook kiezen, alles ligt reeds besloten in de causaal gedetermineerde ‘vaste morele orde’, dus is het beter dat ouders maar helemaal niet kiezen. Dat zou ook de enige redelijke en morele ‘keus’ zijn volgens de opvatting van Rietdijk.
Ik zou nog verder kunnen gaan in mijn kritiek op Rietdijks opvattingen t.a.v. de objectiveerbaarheid van het kwaad. Maar ik denk dat genoemde punten meer dan genoeg aanwijzingen geven om te zeggen, dat Rietdijk een vrijheid van keuze bepleit die er volgens zijn eigen ‘metafysica’ helemaal niet is. Ik vermoed dan ook dat zijn pleidooi voor de vrije keus van ouders hun gehandicapte kind te laten aborteren of zelfs te laten euthanaseren op iets heel anders gebaseerd is dan op het zogenaamde geluk van die ouders. Omdat hij ‘begaafd’ met ‘hoogstaand’ associeert (iedereen heeft liever een begaafd hoogstaand kind), en impliciet aan geeft dat alleen een wereld met hoogbegaafde mensen gelukkiger zal zijn dan een wereld met mongooltjes, is het wel duidelijk waar bij hem de schoen wringt: hij heeft een neurotische angst voor de onzekerheid die pijn, ziekte, leed en de dood in de wereld brengen. Om die angst te bedwingen heeft hij het er voor over de vrijheid van het menselijk handelen in te ruilen voor de ‘zekerheid’ van de causaal gedetermineerde morele orde die aan alle daden en dingen voorafgaat. Zijn denken doet het meest denken aan dat van een dwangneuroticus die uit angst geen controle meer te hebben over de gebeurtenissen, in bed kruipt om zo iedere gebeurtenis te voorkomen. Zijn denken is niet rationalistisch, zoals hij zelf zegt, maar rationaliserend: zijn argumenten klinken vals wanneer hij ouders een vrij keus geeft tot abortus of euthanasie, terwijl hij eigenlijk als de dood is voor ‘genenpoelbederf ‘of een wereld waar de ‘onzekerheid van het kwaad’ heerst.