Home Reizen Reis om de ervaring
Reizen

Reis om de ervaring

30 juni 2017

Reis om de ervaring
Cover van 07/08-2017
07/08-2017 Filosofie magazine Lees het magazine

Waarom trok Sjoerd de Jong in een luxe huurauto naar de canyons en de rode rotsen? Over ervaringshonger in een tijd zonder grote verhalen.

Een tegenvaller was het wel een beetje, na maanden zwerven door de snikhete woestijn van Arizona, dorstig en soms dagen met alleen wat bessen te eten, of een onfortuinlijk knaagdier. Maar wanneer pater Francisco Garcés in juli 1776 dan eindelijk de afgelegen dorpen bereikt van de Hopi-indianen die hij zo graag wil bezoeken – en bekeren – blijken ze hem niet te lusten. ‘Twee indianen op goede paarden en goed gekleed gebaarden me van een afstand al om weg te blijven’, schrijft hij mistroostig in zijn reisverslag voor de Spaanse gouverneur van het territorium ‘Nieuw-Spanje’. 

Na stug onderhandelen door zijn reisgezellen, een aantal bevriende Yavapai-indianen, mag hij nog net het dorp Oraibi binnen, maar een maaltijd en een slaapplek, dat is er niet bij. Hij staat daar dus maar wat met zijn Blijde Boodschap, uitgebreid aangestaard door kinderen, oude mannen en vrouwen. O ja, die kinderen, hadden die niet iets met Jezus? Hij smeekt de Hopi (een groepsnaam die letterlijk iets betekent als ‘fatsoenlijke mensen’, of ‘mensen die de regels volgen’) of hij dan niet tenminste, hongerig en al, hun kindertjes over God mag vertellen. Nee, ook dat mag niet – en de kleintjes moeten de mooie witte schelpen die hij als teken van vriendschap had uitgedeeld ook aan hem teruggeven, of naar hem gooien.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Vader Garcés slaapt op straat, terwijl de dorpelingen tot de vroege ochtend op de daken van het dorp staan te zingen en te dansen. ‘Zoals in een Spaanse stad’, noteert hij droogjes, of misschien ook wat chagrijnig. Een dag later blaast hij ontmoedigd de aftocht. Maar hij blijft barmhartig: goed, ze mochten hem dan niet erg, spreekt hij de lezer toe, maar ‘ik kreeg de indruk dat er onder de Hopi veel goede mensen waren en dat alleen hun leiders misleid zijn’. Bovendien, ze kleden zich fatsoenlijk, en de vrouwen ‘zorgen erg goed voor hun haar’.

Wat de Hopi van zijn haar vonden, of van zijn tonsuur, weten we niet. Maar dat ze blij waren dat hij zijn biezen weer pakte, laat zich raden.  

Huurauto

Ik las het verslag van Garcés’ desillusie op vakantie in Arizona en Utah, goed gevoed, in een comfortabele huurauto met airco en een piepschuim doos vol koele drankjes in de achterbak. Op avontuur naar… ja, naar wat eigenlijk? Toch eerder op zoek naar indrukken of een ervaring, zoals de meeste toeristen. 

Tegelijk met het sobere relaas van de franciscaner priester las ik reisverslagen op een populaire Nederlandse reissite over Amerika. Nuttige tips van een blij echtpaar dat al decennia bijna jaarlijks het Amerikaanse zuidwesten doorkruist, gegrepen door de ‘prachtige natuur’. Inmiddels heeft het gebied bijna geen geheimen meer voor hen, haast geen gps-kwadrant is onverkend. 

Maar gaandeweg begon het proza van de vrouw, die de reisverslagen schrijft, meer op mijn zenuwen te werken dan de vrome notities van vader Garcés. Het was opgewekt, maar geestloos huis-, tuin- en keukengebabbel over routes, canyons en vergezichten, dat op de keper beschouwd net zo goed over een reisje langs de Rijn had kunnen gaan, of over de weekendboodschappen bij de Maxis. Daar hadden we nóg weer een fan-tas-tische canyon, en ‘wij zijn nu eenmaal van die mensen’ dat we die óók nog willen zien, en vooruit, over nog zo’n heerlijke grindweg-die-verder-niemand-kent, nóg een prachtige rotspartij om te beklimmen – en ja, om te ervaren. En dan ‘heerlijk’ even uitrusten in een indiaanse ruïne, waar je ‘de geschiedenis’ op je kunt laten inwerken. He-le-maal top, allemaal, echt genieten!

Het was duidelijk: hier was geen tegenslag te bekennen, behalve af en toe een volgeboekt motel, of een Amerikaanse kop koffie.

Ook die onmetelijke woestenij waar de franciscaner zijn tanden op stuk brak, en waar de Hopi zich schuilhielden voor hem, is een subjectieve belevingseconomie geworden, materiaal voor het laatste Grote Verhaal, dat van het grote genieten. Garcés had bar weinig oog voor de schoonheid van de woestijn waar hij dorstig doorheen sjokte – hij signaleert alleen af en toe een ‘mooie vallei’. Maar wij, gelaafd en gevoed, halen eruit wat erin zit, en dat is niet meer goud of christenzielen, maar een ervaring. 

Reizen is een onmisbaar onderdeel geworden van de moderne persoonlijke identiteit – uiteraard niet als nomade of, nog erger, vluchteling, maar als wereldburger, met op zak een afgeprijsd exemplaar van 1001 Places to Visit before You Die. Het ergste aan de dood is immers: niet meer kunnen reizen, geen ervaringen meer kunnen opdoen.  

Hardleers

Waren de hardleerse pater en die barse Hopi sympathieker, of authentieker, dan wij die hen nareizen om er het maximale uit te halen? 

Het is een verleidelijke gedachte, maar toch. Als parabel heeft het treurige verhaal van Garcés en de Hopi juist alle ambivalentie in zich van dit moderne levensgevoel: de wens om ergens helemaal voor te ‘gaan’, zoals Garcés deed, op zoek naar extreme ervaringen aan de rand van het gereguleerde leven, en anderzijds de hartstochtelijke neiging in je eigen wereld te blijven, zoals die onverstoorbare Hopi, die alle informatie die niet in hun manier van leven paste letterlijk buiten de deur hielden.

Het gebabbel op die reis-site ís die twee, samen: permanent eropuit, maar in een zelfvoorzienende bubbel. Geen reis naar een bestemming die zich tegen je kan keren, maar een reis die dient als film, of soundtrack, bij een bundel van indrukken en ervaringen. Je moet immers, zoals het heet, ‘een verhaal maken van je leven’. Oftewel: je aan je eigen haren uit het moeras trekken, liefst met zo veel mogelijk bewonderende omstanders.

Dat is niet alleen dagelijkse kost op Facebook, waar iedereen het leven van een god leidt. Ga kijken in een filosofische boekwinkel en je wordt omringd door goedwillende boeken van wijsgeren die ons manen tot rust en onthaasting, tot traag leven, eten en denken, weg van het gekmakende Eeuwige Nu van de media en andere verstrooiing. Om jezelf te ervaren als – opnieuw – het verháál dat je bent, een narratief dat niet in 140 tekens past en dat je zelf maakt met je ervaringen en indrukken – en die zijn top, natuurlijk.

Ja, maar ervaringen waarvan? Moet een verhaal niet ook een kop en een staart hebben? 

De geijkte antwoorden zijn – en ik kan geen betere verzinnen: kennismaken met vreemde culturen, of je vergapen aan de natuur. Het exotische en het sublieme dus – op reis zijn we tegenwoordig allemaal Rousseau en Kant tegelijk. 

Maar ervaringen zijn, om maar even bij Kant te blijven, blind zonder de rede, zoals de rede leeg is zonder ervaringen. Een ervaring op zichzelf is… nou ja, eigenlijk niks. Een prikkel. Pas in een min of meer samenhangend geheel, een doorleefd maar niet per se welbegrepen eenheid, heeft een brute ervaring iets meer te zeggen dan alleen maar: goh. Wauw. Of: fan-tas-tisch. Een reiziger die zegt: ‘Ik hou nu eenmaal van desolate landschappen’, zegt eigenlijk nog niets. Nou ja, niet meer dan een bourgondiër die zegt: ‘Ik hou van boeuf.’ Een psychologische inventaris is nog geen verhaal, ook niet met 1001 indrukken. Zeker niet het ene verhaal dat je Moet Vertellen Voor Je Sterft.

Die noodzaak om van je ervaringen een verhaal met een kop en een staart te maken, hoe hortend en stotend ook, geldt niet alleen voor de auteur op die Amerika-site, die zo lustig de paden op, de lanen in en de canyons weer uit gaat. Het geldt ook voor mij. Haar gebabbel kan me wel irriteren, of misschien zelfs stiekem jaloers maken, maar welke ervaring zocht ík eigenlijk tussen die rode rotsen en in die prehistorische kloven?

Tussen die rode rotsen doken in elk geval langzaam de koeienjongens op die ik als jongen in een Rotterdamse buitenwijk op tv zag galopperen, toen een plastic Colt meer waard was dan duizend likes op Facebook. Daarna verschenen de bandieten en de sheriffs, op de hielen gezeten door hun biografen en de revisionistische historici die later alle romantiek van hun stoffige hoeden af schraapten. Maar vooral: daar waren de native Americans over wie ik toen al las, later meer las en met lange tussenpozen nog altijd graag lees, als trouw kind van de oikofobe jaren zeventig, opgegroeid tussen Wounded Knee en Watergate. Mijn route door de woestijn volgde, ook bij eerdere gelegenheden, hun wegen en voerde door hun dorpen. 

Een combinatie dus van jeugdsentiment – ja, zelf gáán waar eerder alleen een beeldscherm ging! – en westerse zelfhaat? Een Gutmensch in Arizona? Wie weet. Hoe dan ook, zulke ervaringen en indrukken op reis krijgen pas reliëf door het verstrijken van biografische tijd – en die tijd weeft een verhaal. Geen logisch en transparant manifest, maar een weefsel met losse draden, scheuren en gapende gaten. Je kunt immers wel van alles van je leven willen maken, het verhaal ervan is weerbarstig, haperend; het is eindig maar toch nooit af – en wordt vaak trouwens het best verteld door anderen.

Toch, daar hebben we het verschil met die arme, voortsjokkende franciscaner die zijn verhaal niet kwijt kon bij de Hopi. 

Die pater en de Hopi maakten juist helemaal geen verhaal van hun leven, geen introspectief biografisch weefsel. Ze leefden integendeel voor hun verhalen – door anderen bedacht en voor anderen verteld. Garcés voor zijn Evangelie, de Hopi voor hun eigen culturele theocratie. Ja, ze haalden er het maximale uit, dat wel – om het verhaal te beschermen, te verfijnen en door te vertellen. Ze zochten, met andere woorden, geen ervaring, maar gedeelde betekenis – anders gaat een verhaal natuurlijk ook niet leven.

Historisch gezien hadden die Hopi natuurlijk wel gelijk. 
Althans, met native Americans die Spanjaarden wél gastvrij onthaalden, ging het bergafwaarts. In het beste geval werden ze bekeerd en onderdrukt, in het slechtste geval als slaven verkocht of uitgeroeid, door ziekte of geweld. Aan dat lot ontsnapten de Hopi. Zij zitten nog steeds hoog en droog op hun mesa’s, en bezoekers worden nog steeds maar mondjesmaat en volgens strenge regels toegelaten. Het blije echtpaar kan er weinig eer behalen, want klimmen en klauteren, maar vooral ook fotograferen en filmen is verboden.

Maar ze betaalden een prijs. De Hopi zijn allang overvleugeld door hun talrijker en pragmatischer buren, de Navajo, die zich tandenknarsend, maar allengs vindingrijker hebben aangepast aan de nieuwe tijden, en dan ook nog eens met behoud van een halve bubbel. Navajo-dekens, poppen en sieraden zijn niet aan te slepen in handelsposten waar dagelijks bussen Russen en Chinezen worden uitgeladen. Wie langs de Hopi-mesa’s rijdt, wordt begroet door afval, hier en daar een verroeste koelkast en halfvergane autobanden. 

Vader Garcés betaalde trouwens ook een prijs. Zes jaar na zijn bezoek aan de Hopi werd hij met drie andere priesters vermoord door indianen bij een overval op een missiepost in zuidelijk Arizona. 

Hij schreef zijn ervaringen op – maar anderen maakten het verhaal af.
Misschien is het ook niet voor niets dat het meest menselijke, aansprekende en ontroerende deel van zijn Diario – verder vooral een gortdroge opsomming van geografische feiten – het verslag is van een mislukking. 
De meeste verhalen lopen nu eenmaal slecht af.