Met vijf geelgekleurde herfstbladeren in haar hand komt Rae Langton binnen. Ze legt de bladeren in een rechte lijn neer op tafel, van klein naar groot. Een souvenirtje uit de Leidse Hortus Botanicus, legt Langton uit. In haar vrije tijd is ze een gepassioneerd amateurbotanicus. Het bezoek aan de Hortus was van korte duur, haar twee dagen in Nederland hebben een vol programma. Vanavond vliegt ze terug naar Cambridge, waar ze hoogleraar filosofie is. Langton legt de bladeren op elkaar, schuift die aan de kant en gaat rechtop zitten. ‘Laten we beginnen.’
In haar werk legt Langton zich niet toe op één onderwerp. Ze publiceerde over Kant en metafysica, maar ook over politieke filosofie en feminisme. Haar bekendheid dankt zij met name aan haar boek Sexual Solipsism (2009), over de ethiek van pornografie. Bij alle onderwerpen benadrukt Langton telkens hetzelfde punt: taal beïnvloedt onze wereld veel meer dan wij vaak denken. Op het moment houdt zij zich bezig met hate speech, waarbij zij betoogt dat hatelijke uitspraken op gespannen voet staan met onze vrijheid van meningsuiting.
‘Bij hate speech gaat het om uitspraken die zowel haat veroorzaken, als haat vestigen. Haat heeft in dit geval vaak de betekenis van racisme.’ Stel je voor dat een bedrijf een nieuw aannamebeleid gaat hanteren. Van nu af aan nemen we nog alleen mannen aan, vrouwen zijn veel te irrationeel. Deze uitspraak heeft racisme als gevolg, doordat er discriminatie plaatsvindt bij het sollicitatieproces. Door een discriminatiebeleid op te voeren, geeft de uitspraak ook zelf dat racisme vorm. Op die manier werkt hatelijke taal ook. ‘De uitspraken hebben al een bepaalde kracht in zich, en door die kracht zetten die aan tot haat.’ Langton laat zich in haar filosofie inspireren door de taalfilosoof John Austin (1911-1960). In zijn werk spreekt hij over ‘illocutionaire handelingen’. Daarmee bedoelt hij uitspraken die niet alleen iets beschrijven of constateren, maar ook iets in de werkelijkheid veranderen. Neem bijvoorbeeld de zin: ‘Ik neem je tot mijn wettige echtgenoot.’ Door die zin uit te spreken bij een huwelijksceremonie creëer je met je woorden een positie waarvan eerst nog geen sprake was. Bij hate speech gebeurt hetzelfde, maar dan in negatieve zin.
Kakkerlakken
Door hatelijk te spreken over een bepaalde groep, maak je die ondergeschikt. Vervolgens heeft die groep niet meer de mogelijkheid zich eerlijk te verdedigen; de toegewezen lagere positie legt haar het zwijgen op. Volgens Langton komt dit overeen met wat de nazi’s in de Tweede Wereldoorlog bij de Joden deden.
‘De nazileider Julius Streicher schreef vlak voor de oorlog een kinderboek, Der Giftpilz. In het boek zoekt een moeder met haar zoontje eetbare paddenstoelen in het bos. Joden zijn als giftige paddenstoelen, legt de moeder uit. Ze zijn niet te onderscheiden van eetbare paddenstoelen, maar je moet ze absoluut vermijden. Joden zien er misschien net zo uit als wij, maar je moet je niet laten misleiden, ze zijn puur vergif.’
‘Deze vergelijking zet de Joden buitenspel. Als je iemand hebt verteld dat Joden net zo aardig als de rest van de mensen lijken, maar dat in werkelijkheid niet zijn, maakt het niet langer uit wat je als Jood daar nog tegen inbrengt. Jouw mening wordt al niet langer gehoord; alles wat je zegt is toch niet waar.’ Hetzelfde gebeurt wanneer je vluchtelingen met kakkerlakken vergelijkt. Als wij vluchtelingen al als ongedierte beschouwen, kunnen zij niet meer volledig gebruik maken van hun vrijheid van meningsuiting. Wij zien hen niet langer als gelijke, waardoor hun stem minder waard is. ‘Onze taal heeft hen de mond gesnoerd.’
Slavernijwet
Wanneer wij de status van een groep mensen veranderen met onze taal, kunnen we die groep daarmee schade toebrengen. Dat is wel een probleem. ‘Kijk bijvoorbeeld naar de vroegere slavernijwet. De woorden van die wet veranderden een persoon in een ding dat je kunt verkopen. Tegenwoordig kijken de meeste mensen daar met afschuw naar.’ Als wij vluchtelingen “kakkerlakken” of “asociale gelukszoekers” noemen, doen wij iets overeenkomstigs: onze taal vermindert de waarde van deze mensen. ‘Dat is een enge gedachte. Het is de vraag of wij dat recht moeten hebben.’
Hiermee bedoelt Langton niet dat onze vrijheid van meningsuiting moet worden ingeperkt. Integendeel, die is juist heel belangrijk. Haar probleem is dat mensen niet genoeg stilstaan bij hun woorden. ‘Mensen gebruiken hun vrijheid van meningsuiting vaak als een soort mantra, door direct te roepen: “Ik mag dit zeggen als ik dat wil”. Daarbij vergeten zij zich af te vragen wat het doel van deze vrijheid eigenlijk is.’
Volgens de filosoof John Stuart Mill (1806-1873) draait vrijheid van meningsuiting om kennis vergaren. Als mensen hun mening niet mogen uiten, lopen we misschien allerlei ware kennis mis. Wanneer mensen onjuiste zaken verkondigen, is het ook nuttig die te horen. Die kunnen je uitdagen in je denken, en zorgen dat je kritischer naar je eigen mening kijkt. ‘Deze gedachte staat bekend als Mills waarheidsargument, maar zelf vind ik kennisargument passender. Zonder vrijheid is kennis niet mogelijk.’
Als het doel van vrijuit spreken kennis is, moet taal die kennis overdraagt beschermd worden. Hatelijk spreken over anderen valt daar volgens Langton niet onder: ‘Hate speech leidt niet tot kennis of inzicht, enkel tot het legitimeren van haat en geweld.’
Nu is het zo dat onze wet niet Mills definitie van vrijheid van meningsuiting aanhoudt. In Nederland, en veel andere landen, heb je tot op zekere hoogte het recht hatelijk over anderen te spreken. Maar dat betekent niet dat je daar gebruik van hoeft te maken. ‘Bij de wet is het ook niet verboden om vreemd te gaan. Toch zou het nogal raar zijn als je tijdens elke relatie steeds vreemd gaat, onder het mom van “dit is niet verboden, hoor”. Wat ik graag wil is dat mensen kritischer naar hun taalgebruik en de bijbehorende beweegredenen kijken, en inzien hoe onze taal de wereld vormt.’
Pornografie
Pornografie degradeert en objectiveert vrouwen, en draagt zo bij aan een vrouwbeeld ‘dat niet meer van deze tijd is’. Toch lopen we nog vaak tegen dit vrouwbeeld aan. Zoals onlangs in Steenbergen, toen inwoner Dasja Abresch op een inspraakavond over een mogelijk asielzoekerscentrum zich hardmaakte voor de komst ervan. Tijdens haar betoog begonnen mannelijke tegenstanders ‘Daar moet een piemel in!’ te scanderen.
‘Vrouwen die hun stem laten horen in de publieke ruimte worden vaak niet benaderd met argumenten, maar met beledigingen. Doordat vrouwen worden geobjectiveerd hebben zij in de ogen van sommige mannen geen zeggingskracht. Daarom valt taal die bijdraagt aan die objectivering, zoals pornografie, ethisch niet goed te praten.’
Satire
‘De no more page three campaign die in Engeland is gevoerd laat dit zien. De campagne was gericht tegen de krant The Sun, die altijd een topless model op pagina drie plaatste. Een groep feministen kwam in actie tegen deze seksistische uiting. Tegenstanders beargumenteerden dat als je die krant niet wil lezen, dat niet hoeft. Dat is een slecht argument. Je moet namelijk wel leven in een wereld waarin dit normaal gevonden wordt. De campagne groeide uit tot een landelijk verzet. Hierbij voerde satire telkens de boventoon. Er werden duizenden posters met “boobs are not news” verspreid. Die slogan is fantastisch. Met de satirische toon worden er vraagtekens bij het gedrag van The Sun gezet. Borsten zijn geen nieuws, waarom staan die dan in jullie krant? Die hoort toch om nieuws te draaien? Op die manier werd The Sun met hun eigen gedrag belachelijk gemaakt. Ik denk dat je hatelijke uitspraken het best op een soortgelijke satirische manier kunt bestrijden.’
‘Voordat je iets kunt bestrijden, moet je eerst beseffen dat er een probleem is. Filosofie kan ons laten inzien dat wij met onze woorden niet alleen dingen zeggen, maar ook dingen doen. Door de manier waarop wij over taal denken te veranderen, draagt filosofie bij aan een betere wereld. Ideeën kunnen verschil maken.’
‘Anderzijds denk ik ook dat de wereld de filosofie moet veranderen. Filosofen moeten ophouden met het bouwen van luchtkastelen. Politiek filosofen besteden veel tijd aan het uitdenken van theorieën. Vaak vinden zij het moeilijk om te zeggen hoe de perfecte wereld eruit ziet, maar makkelijk om te zeggen: “In ieder geval niet zo”. Soms begrijpen we onrecht hierdoor beter dan rechtvaardigheid.’
‘Ik zou graag meer wisselwerking tussen filosofie en de wereld willen zien. In plaats van ons direct te richten op een theorie, moeten we eerst kijken naar de wereld. Dan kunnen we daarna, met echte mensen in gedachte, een theorie uitdenken. Het is belangrijk voor de filosofie om te kijken naar hoe wij onze taal de wereld vormt en hoe de autoriteitsstructuren in elkaar zitten. De filosofie kan nog veel leren van de wereld, en ik hoop de wereld ook van de filosofie.’