Home Plotinus: één groot schouwtoneel, vol met rolwisselingen en gespeeld gejammer

Plotinus: één groot schouwtoneel, vol met rolwisselingen en gespeeld gejammer

Door Rein Ferwerda op 16 augustus 2005

07-2005 Filosofie magazine Lees het magazine

Hoe kan er kwaad in de wereld zijn als we uitgaan van een goede schepper? Plotinus gedachten over dit oude probleem blijken precies 1800 jaar na zijn geboorte nog steeds troostrijk, ook voor ongelovigen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Nadat Plotinus tot zijn veertigste had gestudeerd in Alexandrië, sloot hij zich aan bij een expeditie van de Romeinse keizer tegen Perzië en India. Zijn doel was om nader kennis te maken met filosofen uit die landen, maar de expeditie mislukte en Plotinus kon zich ternauwernood het vege lijf redden. Daarna trok hij naar Rome waar hij vijfentwintig jaar lang filosofie studeerde. Hoewel hij er trots op was een volgeling van Plato, een platonicus te zijn, blijft zijn filosofie ook een kritische reactie op Perzische en Indiase filosofen.

Vooral waar het gaat om het kwaad, verschilt Plotinus diepgaand van mening met deze denkers. In het wereldbeeld van de Perzische filosoof Zarathoestra en van de meeste gnostici, ‘kennismensen’, was deze wereld het product en het strijdtoneel van twee tegengestelde machten, een goede en een kwade. Zij konden de vraag hoe er kwaad in de wereld kon zijn betrekkelijk eenvoudig oplossen: alle onvolkomenheden schreven ze toe aan de invloed van de kwade macht. De gnostici verkondigden dat ze zelf van hoge afkomst waren en dat deze wereld en de andere mensen producten waren van een slechte schepper. Voor denkers die alles in deze wereld onder het bestuur van één goede God of van één goede macht plaatsten lag het probleem aanzienlijk ingewikkelder. Ze konden er niet onderuit te erkennen dat in deze wereld niet alles volmaakt verloopt, maar konden ook niet zomaar aanvaarden dat een goede bestuurder met opzet of ongewild het kwaad in deze wereld zou toelaten. Op een aantal plaatsen in zijn oeuvre, met name in Enneaden II 9, III 2 en 3, gaat Plotinus diep op dit probleem in.

In felle bewoordingen verzet hij zich tegen de opinie van de gnostici, die hij goed kende, ook uit zijn eigen omgeving. Hoe is het mogelijk, roept hij uit, dat iemand kan beweren dat deze wereld door een slechte schepper is gemaakt? Kijk naar de hemel en zie dan vol bewondering hoe de hemellichamen zich in harmonieuze banen door het heelal bewegen. Daarmee vormen ze toch een voortreffelijke afbeelding van de intelligibile of ‘te denken’ wereld, waar alles in perfecte regelmaat de wetten volgt die het Ene erin heeft aangebracht. Tegelijkertijd is hij er zich terdege van bewust dat ondanks deze schitterende harmonie van het heelal, waar onze aarde ook deel van uitmaakt, hier op aarde het kwaad soms goede mensen treft en dat verbijsterende natuurrampen veel onschuldige levende wezens  in één keer wegvagen. Hij ziet het dan ook als zijn taak om een redelijke verklaring te bedenken voor al het leed en onrecht dat in de ‘beste der werelden’ plaatsvindt.

Gallig
Plotinus brengt naar voren dat onze wereld een levend organisme is. In dit levende organisme hangt alles met alles samen. Als elk onderdeel zijn eigen functie goed zou vervullen, zou het geheel volmaakt leven. Maar soms ‘vergeet’ een onderdeel zijn taak en gaat het zijn boekje te buiten. Gal bijvoorbeeld heeft een nuttige functie, maar als er te veel gal wordt geproduceerd, maakt hij de mensen gallig en wekt hij ongeremde woede op die hen tot onbesuisde daden kan brengen, in het ergste geval zelfs tot moord. Daarmee is echter niet gezegd dat gal een kwaad is: gal blijft een nuttig onderdeel van een goed geordend lichaam. Een ander voorbeeld: leven op de aarde is alleen mogelijk doordat aardschollen zich eens boven de zee hebben verheven. Als deze aardschollen daarna op hun plaats zouden blijven zou alles perfect verlopen. Maar soms drukken ze tegen elkaar aan en proberen ze elkaar te verdringen, waardoor er een tsunami kan ontstaan, die alle leven in een verwoestende stroom meesleurt en vernietigt. In de ogen van Plotinus is het in zo’n situatie absurd om (in moderne bewoordingen)  te zeggen dat Allah straffend optreedt omdat niet alle mensen in het betreffende gebied goede moslims zijn of dat God zijn woede toont omdat op zondagmorgen alle mensen in de kerk behoren te zitten. Plotinus zou wellicht de mogelijkheid niet uitsluiten dat deze lichte verschuiving van de schollen nodig was om het leven op aarde op lange termijn in stand te houden. In de natuur is het, in zijn visie, nu eenmaal een gegeven dat de ene plant de andere van het zonlicht berooft en verstikt en dat het ene dier het andere verslindt om in leven te blijven. En in een goed bestuurde stad heb je dikwijls een beul nodig om de stad bestuurbaar te houden. Wat slecht is voor de een kan goed zijn voor de ander en voor het geheel. Ook in dit universum gaat het niet in de eerste plaats om de delen, maar om het geheel. De delen horen hun functie natuurlijk goed uit te oefenen, maar als ze dit nalaten mag men de bestuurder van het heelal deze tekortkoming niet aanrekenen en zeggen dat hij de zaak slecht geschapen heeft.

In samenhang hiermee moet men zich volgens Plotinus ook realiseren dat het zogenaamde kwaad dat mensen treft wellicht helemaal geen kwaad is. Het ontbreekt mensen vaak aan inzicht in de dingen, waardoor ze niet begrijpen dat iets wat ogenschijnlijk slecht is nuttig voor hen kan zijn om hen te behoeden voor nog grotere ellende. Misschien kan een hartaanval waardoor een jachtig mens getroffen wordt hem wel tot het inzicht brengen dat hij een ander leven moet gaan leiden, dat voor zijn omgeving nuttiger is. Doordat een stad in een oorlog verwoest wordt, wordt er vaak een veel mooiere stad voor in de plaats gezet. Op die manier gebruikt de goede bestuurder van het heelal niet zelden slechte dingen om het heelal in goed staat te houden.

Tijdelijke rol
Plotinus bedient zich van vergelijkingen om de goedheid van deze wereld als geheel duidelijk te maken. Een schilder zal bijvoorbeeld in het algemeen niet één kleur gebruiken om een mooi schilderij te maken, maar meerdere. De minder mooie kleuren zullen juist de mooiere beter doen uitkomen, zoals ook een componist schrille of zelfs detonerende tonen kan gebruiken om het hele muziekstuk mooi te laten klinken. En niemand zal een toneelschrijver verwijten maken omdat er in zijn toneelstuk niet louter helden voorkomen, maar ook schurken die liederlijke taal uitslaan. Ook schurken leveren hun bijdrage tot het mooie geheel. En als een toneelpersonage sterft? Wel, dan trekt de speler een ander kostuum aan en treedt hij in hetzelfde stuk opnieuw op als een ander personage. Of hij gaat naar huis en leert een andere rol in een nieuw stuk. Zo is het in de werkelijkheid ook. De dood van een individu is vooral voor de nabestaanden soms een  bron van veel verdriet. Maar al dat leed mag ons niet blind maken voor het feit dat leven nu eenmaal sterven inhoudt. Alleen doordat de dood aan individuele levens een eind maakt, kan het leven als geheel verdergaan. Leven op aarde is een afspiegeling van het eeuwige leven in de intelligibile wereld en wordt gekenmerkt door afwisseling. De afwisseling zorgt ervoor dat de wereld zich baadt in een fleurige pracht van een eindeloze variatie aan planten, dieren en mensen. Als mensen voortijdig omkomen, bijvoorbeeld door een oorlog, gaan ze alleen maar sneller naar de plaats waar ze toch terecht moeten komen, maar ze komen ook sneller terug om opnieuw van het leven te genieten. De wereld is één groot schouwtoneel vol met rolwisselingen en gespeeld gejammer en geweeklaag. Mensen beseffen veel te weinig dat ze hier slechts een tijdelijke rol vervullen en dat ook het vergieten van tranen een spel is. Trouwens, huilen is geen bewijs dat ons iets slechts is overkomen: ook kinderen huilen vaak om niets.

Een danser maakt op het toneel vaak bewegingen die tegen elkaar ingaan, maar hij doet dat om de toeschouwers een compleet geheel van één beweging te laten zien. Men mag niet zeggen dat een buiging naar beneden slecht is en een sprong omhoog goed. Of dat een danser slecht is omdat hij een neerwaartse buiging maakt. Elke beweging heeft haar eigen functie. Dat geldt ook voor de verschillende personages in een toneelstuk. Een regisseur zal voor de onderscheiden rollen mensen kiezen die erbij passen. Een van die rollen kan best die van een schavuit zijn. En in zo’n situatie is het niet terecht een speler te beoordelen naar de rol die hij speelt, maar naar de manier waarop hij zijn rol vertolkt. Als hij het slecht doet krijgt hij een volgende keer een nog slechtere rol. Maar als hij het goed doet wordt hij geëerd en krijgt hij in het volgende stuk een mooiere. Zo speelt de ziel op deze aarde ook haar rol. Als ze goed speelt krijgt ze na dit leven een beter leven en doet ze het slecht dan zal ze misschien het leven van een dier moeten leiden. En net zo min als men de toneelschrijver mag verwijten dat hij niet allemaal goede mensen in zijn stuk laat optreden, mag men de bestuurder van het heelal verwijten dat er ook schurken op aarde rondlopen. Het belangrijkste is dat er leven is, in een oneindige variatie. Ook in de schilderkunst gaat het niet om volmaakte symmetrie tussen de delen van een portret, maar om de levendigheid ervan. Een lelijk, maar levend gelaat is ook altijd mooier dan dat van een gestorvene, hoe fraai en symmetrisch de trekken daarvan nog mogen zijn.

Bij de beantwoording van de vraag naar het waarom van het kwaad in de wereld moeten we ook bedenken dat wij zelf een vrije wil hebben. We moeten niet alles afschuiven op machten boven ons. Het gaat erom hoe wij reageren op de omstandigheden. Dat en niet de omstandigheden hebben we in onze eigen hand en naar onze reactie daarop worden we beoordeeld. Wij hebben een hoge oorsprong en dragen daarvan de sporen in ons, een goddelijke vonk die ons denken op de bron van alles, het Ene gericht houdt. Wij zelf zijn verantwoordelijk voor onze daden, en daarmee beantwoorden we aan de opdracht die onze positie binnen dit universum ons oplegt. Als we slechte dingen doen, doen we die zonder dat we daartoe door een hogere macht worden gedwongen. Als we slechte vrienden volgen moeten we ons zelf de schuld geven en niet die vrienden. Als de oogst mislukt moeten we dat niet aan de goden verwijten, maar aan onze slechte zorg voor de planten. Als we onze gezondheid ondermijnen door een slecht leven, moeten we onszelf beschuldigen en inzien dat we niet de raad van de dokter hebben opgevolgd. Bidden om zulk kwaad van ons te weren helpt niet. En als natuurrampen of andere onontkoombare ongelukken ons treffen, moeten we bedenken dat ons leven op aarde nu eenmaal eindig is. Dit rustgevende inzicht verwerft een mens zich door zich zo goed mogelijk te concentreren op het beschouwen van het Goede, het Ene. Hij zal alle dingen die zo’n beschouwing in de weg staan achter zich laten. Daardoor wordt hij wijs. En uiteindelijk zal hij zich, geheel alleen, weer met dat Ene alleen verenigen waaruit hij is voortgekomen.

Plotinus heeft in de bovengenoemde traktaten een indrukwekkende theodicee geschreven, ongetwijfeld de mooiste die we uit de klassieke Oudheid over hebben. Toch zullen zijn argumenten dat het kwaad in de wereld in feite alleen een tekort aan het goede is en dient om het geheel compleet te maken niet iedereen overtuigen. Voor het leed van het individu heeft hij in zijn betoog geen belangstelling, schijnt het. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de volgende prachtige vergelijking. Soms draaien bepaalde dingen niet mee met de harmonieuze rondwenteling in het heelal en gaan daardoor te gronde. Dan is het net als wanneer een groot gezelschap dansers zich harmonieus voortbeweegt en een schildpad in die optocht verzeild raakt en vertrapt wordt. Als de schildpad zich had aangepast aan de bewegingen van de dansers, zou hij niet vertrapt zijn. Plotinus toont evenmin medelijden met mensen die zich niet of slecht voorbereiden op hun tocht door het leven. Vergelijk het maar met wat bij een worstelwedstrijd kan gebeuren, zegt hij. Als daarin jongens die goed getraind hebben het winnen van hen die hun lichaam hebben verwaarloosd, wat kun je dan anders dan in lachen uitbarsten? De laatstgenoemde groep heeft zich immers uit luiheid en door een wuft en losbandig leven als schapen laten vetmesten voor de slacht.

Aan de andere kant heeft hij in zijn persoonlijk leven wel mededogen getoond jegens weduwen en wezen voor wie hij een welwillende helper was. Deze meedogende houding vloeide als vanzelf voort uit zijn intense concentratie op het Ene. Er wordt van hem verteld dat hij tijdens zijn leven vier keer de mystieke ervaring heeft gehad dat hij met het Ene één was. Zo’n ervaring verandert een mens, maakt hem beter. En als men zelf een beter mens is wordt men vriendelijk voor anderen, zegt hij zelf ergens. Zijn intense bewondering voor het majestueuze bouwwerk dat deze wereld is en voor de maker ervan, bracht hem er niet alleen toe om een diepgravende theoretische rechtvaardiging van alle gebeurtenissen in deze kosmos te schrijven, maar ook om zich persoonlijk zorgzaam op te stellen tegenover de zwakken in de samenleving.

Rein Ferwerda is classicus. Hij heeft zijn vertaling van Plotinus’ Enneaden die hij in 1984 heeft gemaakt geheel bewerkt en herzien (Uitg. Damon, Budel 2005, 900 blz., € 54,90)