Home Philip Kitcher: ‘Het mysterie is verdwenen’

Philip Kitcher: ‘Het mysterie is verdwenen’

Door Jeroen Hopster op 24 april 2014

Cover van 05-2014
05-2014 Filosofie magazine Lees het magazine

 ‘We zullen niet alle problemen oplossen, maar dat hoeft ook niet’, zegt de Brits-Amerikaanse filosoof Philip Kitcher. ‘Soms kunnen we problemen gewoon achter ons laten.’

Zal de wetenschap op den duur elke vraag beantwoorden? Of zijn er raadselen die het menselijke verstand nooit kan ontsluiten? ‘Het idee dat er “onoverkomelijke mysteries” bestaan getuigt van een voorbarig pessimisme’, zegt wetenschapsfilosoof Philip Kitcher (1947) in een Rotterdams restaurant. ‘Maar het positivisme van wetenschappers die denken dat we alles natuurkundig kunnen reduceren, is evenmin juist. We zullen niet alle problemen oplossen, maar dat hoeft ook niet. Soms kunnen we problemen gewoon achter ons laten.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Kitcher is in Rotterdam om een eredoctoraat in ontvangst te nemen van de Erasmus Universiteit, als erkenning voor de bijdragen die hij heeft geleverd aan de wetenschapsfilosofie. In academische kringen geniet de Britse filosoof veel aanzien. In vier decennia van onderwijs en onderzoek aan verschillende Amerikaanse universiteiten heeft hij een imposant oeuvre opgebouwd: hij schreef boeken over creationisme, wiskunde, sociobiologie en ethiek, maar ook over Richard Wagners opera Der Ring des Nibelungen en de roman De dood in Venetië van Thomas Mann. Kitcher is een duizendpoot: studenten aan de New Yorkse Columbia-universiteit kunnen bij hem zowel vakken over Charles Darwin, James Joyce, als klimaatverandering volgen.

Die brede interesse strookt met wat Kitcher beschouwt als de missie van de filosofie. ‘Ik maak me zorgen om het nauwe blikveld van academische filosofen, het idee dat filosofie slechts voor enkele professionals zou zijn weggelegd.’ Liever schaart hij zich achter het ideaal van de Amerikaanse pragmatist John Dewey (1859-1952), een van zijn intellectuele helden en de naamgever van de leerstoel die hij aan Columbia bekleedt. ‘Dewey was er een meester in filosofische problemen te verbinden met het menselijk leven. Hij beschouwde filosofie als een discipline die leeft, bloeit en ademt, met vragen die ieder mens aangaan. Dat was ook het startpunt van de westerse filosofie: Socrates die vragen stelt op de straten van Athene. Dewey wilde dat ideaal van filosofie nieuw leven inblazen.’
 

Deeltjes

Een bekende kritiek aan het adres van filosoferende wetenschappers is dat ze stilzwijgend uitgaan van een ‘reductief materialisme’: het idee dat de werkelijkheid zich het best laat begrijpen in termen van onderliggende deeltjes. ‘Dat was het ideaal van Newton, die dacht dat we de gehele kosmos konden verklaren op basis van een klein aantal natuurwetten.’ Maar volgens Kitcher is dat ideaal al lang achterhaald.

‘Dewey zag dat heel scherp: we lossen problemen vaak niet op, maar leren er op een andere manier tegenaan te kijken. Neem het fenomeen “leven”; dat werd van oudsher als een probleem gezien, een vraagstuk dat oplossing behoefde. Maar nadat Darwin zijn evolutietheorie had geformuleerd, werden de vragen die mensen stelden over wat leven inhoudt veel preciezer. Verschillende disciplines gaven er een antwoord op, zoals de evolutiebiologie en later de genetica. Uiteindelijk geven die geen expliciet antwoord op de oorspronkelijk vraag – wat is leven? –, maar wijzen ze op de verscheidenheid van dat concept, op de vele functies die levensvormen uitoefenen. Daarmee is het mysterie uit de vraag weggesijpeld. Tegenwoordig beschouwen we “leven” niet meer als een groot raadsel.’

Eenzelfde ontwikkeling voltrekt zich tegenwoordig met het mind-body problem, het probleem van lichaam en geest, zo vermoedt Kitcher. ‘We zullen de geest niet verklaren met een eenzijdig wetenschappelijk antwoord. Een verklaring als: “Het hebben van een geest is als het hebben van…”, waarbij we de puntjes kunnen invullen met een of andere natuurkundige specificatie. Maar dat we dat type verklaring niet kunnen geven, betekent niet dat de geest onverklaarbaar is. We kunnen heel veel dingen begrijpen over de functies van de geest, net zoals we heel veel dingen kunnen begrijpen over de functies van levensvormen. Op de vraag wat de geest is kunnen we vast geen bevredigend antwoord geven, maar wel op de vraag wat de geest doet. Uiteindelijk is dat afdoende en hoeven we niet langer het gevoel te hebben dat er een groot mysterie bestaat.’

Zijn er zaken die voor altijd buiten het bereik van onze kennis liggen? 
‘Dat is heel goed mogelijk. Maar dat mag geen argument zijn om de standaard van bewijsvoering te verlagen, om in filosofie of theologie zaken te introduceren die niet gesteund zijn door gedegen bewijs. Dat aan de kennis die we kunnen vergaren bepaalde grenzen zitten is een alledaags gegeven; ik denk niet dat we ons daar al te druk over hoeven te maken. Zo is het heel waarschijnlijk dat er allerlei historische feiten voorgoed buiten het bereik van onze kennis liggen. Ik vind het bijzonder jammer dat wanneer we over de evolutie van de moraal nadenken, er een heleboel is dat we nooit over onze verre voorouders te weten zullen komen. Nooit! Maar dat is nog geen reden om ons over te leveren aan pessimisme.’
 

Sociale technologie
In 2011 publiceerde Kitcher The Ethical Project, een boek waar hij sinds de jaren tachtig aan werkte. Daarin beschrijft hij de natuurlijke oorsprong van de menselijke moraal. Noties van goed en kwaad zijn niet aangereikt uit den hoge, zo betoogt Kitcher, maar zijn constructies van de mens. In de loop van tienduizenden jaren zijn er gedragsregels ontstaan en geëvolueerd, protocollen over hoe mensen binnen een gemeenschap dienen te functioneren. Ethiek is een middel om die gemeenschappen te stroomlijnen: het is een ‘sociale technologie’.

Volgens Frans de Waal is de moraal evolutionair diepgeworteld: zo herkennen we ‘bouwstenen’ van de moraal ook bij andere primaten.
‘Ik heb veel respect voor Frans de Waal en ik heb veel geleerd van zijn werk, maar volgens mij bestaat er een groot verschil tussen het vermogen van dieren om vriendelijke daden te verrichten en het vermogen om je op een morele, ethische manier te gedragen. Moreel gedrag vergt een zekere reflectie op wat je behoort te doen, hoe je omgaat met je verlangens, een overwogen keuze, die afwezig is bij bonobo’s en chimpansees. In zekere zin maakt De Waal de moraal makkelijk, te goedkoop. Voor hem staat behulpzaam gedrag al snel gelijk aan moreel gedrag. Maar bij dieren is dat behulpzame gedrag vermoedelijk niet weloverwogen, maar juist redelijk ondoordacht.’
 
De moraal ontstond pas toen wij over onze keuzes gingen nadenken?
Ik denk niet dat er een duidelijk brug is die wij zijn overgestapt, één moment waarvan je kunt zeggen: het ethische project was daarvóór nog niet begonnen, maar daarná wel. Ooit waren er dieren die samenleefden in sociale verbanden en die soms, maar niet al te vaak, vriendelijke dingen voor elkaar deden. Nakomelingen van deze dieren zijn begonnen uit te vogelen wat ze zouden moeten doen om goed met elkaar samen te leven – bij hen zie je duidelijk het ethische project. Onze altruïstische neigingen verklaren ten dele het ontstaan van ethiek, maar ze zijn ook een deel van het probleem, want wij zijn er niet erg goed in. We zijn altruïstisch genoeg om met elkaar samen te leven, maar niet zo altruïstisch dat we dat op een vanzelfsprekende manier kunnen doen.’
 
Sommige denkers verzetten zich tegen dit idee van moraal. Als de moraal niet door God gegeven is, zo zeggen ze, kunnen we niet meer spreken van ‘morele waarheid’.
‘Laten we eerst een andere vraag stellen: bestaat er morele vooruitgang? Volgens mij kunnen we die vraag met een blik op de geschiedenis volmondig met “ja” beantwoorden. Neem de afschaffing van de slavernij: niemand zal erover twisten dat dat een progressieve daad was. In plaats van “waarheid” beschouw ik “vooruitgang” als het uitganspunt van de ethiek.’
 
In The Ethical Project stelt u dat er in morele vraagstukken geen ultieme autoriteit bestaat. Met betrekking tot wetenschappelijke vraagstukken herkent u die autoriteit wél; dat zijn wetenschappers die over de meeste expertise beschikken. Waarin zit het verschil?
‘Wetenschappelijk feiten zijn waar of onwaar, ook al hebben wetenschappers daar nog geen onderzoek naar verricht of discussie over gevoerd. Met betrekking tot ethiek en morele waarden is er daarentegen niets wat aan de discussie voorafgaat: de “ontdekkingen” volgen uit de discussie zelf. Wat wij waardevol achten, is de uitkomst van een proces van overleg. Dit overlegproces is wat er in de ethiek werkelijk toe doet – niet het gebruik van specifieke onderzoekstechnieken. Daarom kunnen er in de ethiek, in tegenstelling tot de wetenschap, geen individuele experts bestaan. We moeten het als collectief met elkaar eens worden.’
 
In de wetenschap speelt overleg ook een rol.
‘Zeker, maar ik ben niet benieuwd naar de mening van een wetenschapper omwille van die mening zelf. Wetenschappers zijn eigenlijk onbelangrijk, behalve in zoverre ze in staat zijn een accuraat beeld te schetsen van de gegevens die ertoe doen. Wetenschappers wisselen ideeën uit, maar óver iets anders, over hun onderzoeksgegevens. Die verhouding tot “externe data” bestaat niet in de ethiek; daar zijn de relevante data de oordelen van mensen zelf. In de ethiek heeft het oordeel een andere intrinsieke waarde. De deelnemers aan de discussie gaan niet op zoek naar een dieperliggende waarheid, want die is er niet. Het enige wat er is zijn zijzelf en de conversatie die ze voeren.’
 
Het doel van de filosofie is om deze conversatie richting te geven?
‘Ja. In wezen gaat ethiek immers om het gesprek dat wij met elkaar voeren, om het leren begrijpen van elkaars standpunten. Dat zijn de middelen die we ter beschikking hebben, die we op een intelligente manier moeten zien te gebruiken. Er zijn geen moreel experts, maar ik denk wel dat sommige mensen er goed in zijn conversatie mogelijk te maken. Dat is wat filosofen zouden moeten doen.’