Home Paul Cliteur: ‘Het polderen heeft gefaald’

Paul Cliteur: ‘Het polderen heeft gefaald’

Door Ralf Bodelier op 28 november 2012

05-2007 Filosofie magazine Lees het magazine

Volgens Paul Cliteur moeten we een ‘moreel Esperanto’ leren spreken, een morele taal die door iedereen wordt verstaan, ongeacht culturele of religieuze achtergrond. Het is de enige remedie tegen religieus geïnspireerd fanatisme of terrorisme. Volgens theoloog en publicist Ralf Bodelier heeft Cliteur te weinig oog voor de beschavende rol van religie. Zijn devies: aanpolderen.

Met Moreel Esperanto schreef de Leidse rechtsfilosoof Paul Cliteur een kloek boek over de verhouding religie en ethiek in een tijd van religieus terrorisme. Het is een boek dat een theoloog had moeten schrijven. Maar theologen bemoeien zich niet meer met de werkelijkheid. Zij zijn veroordeeld tot het reageren op wat anderen over hun onderwerpen te berde brengen. En zelfs dat doen ze doorgaans niet.

Cliteur wil een bijdrage leveren aan het begrijpen van het religieus gemotiveerde geweld. En meer dan dat. Het wil aanzetten tot een ‘contraterroristische strategie’. ‘Dat klinkt wat hoogdravend’, geeft hij toe. ‘Maar ja, dat is filosofie, nietwaar? We zijn niet bang voor grote vragen en grote ambities.’
Het gaat Cliteur niet alleen om terrorisme uit islamitische kring. Ook de aanslag van de jood Jigal Amir op president Rabin was religieus terrorisme. En de moord van de Amerikaanse christen Paul Hill op een abortusarts is dat al evenzeer. Ook de moord op Willem van Oranje in 1584 had naast politieke religieuze kanten.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Wat we ook van de plegers van de aanslagen op 11 september, van Jigal Amir, Paul Hill of Balthasar Gerards vinden, zélf zeiden ze te handelen uit geloof. Cliteur: ‘In hun beleving is iets goed omdat God het heeft voorgeschreven. En iets is kwaad omdat God het heeft verboden. Het ijkpunt van hun moraal ligt daarmee buiten henzelf. Zij gaan er niet over. Hun ethiek is heteronoom. Wie goed wil luisteren naar de stem van God en wie werkelijk bereid is dat uit te voeren wat Hij in zijn boek heeft voorgeschreven, is meestal ook bereid alle menselijke wetten en geboden naast zich neer te leggen.’

Het oervoorbeeld van deze heteronome ethiek vindt Cliteur in het Oude Testament, in het verhaal waarin Abraham zonder meer bereid is om op Gods bevel zijn eigen zoon te offeren. Omdat Abraham – Avraham, Ibrahim – de aartsvader is van het Jodendom, het christendom en de islam. is de heteronome ethiek een belangrijk onderdeel van deze drie godsdiensten. Cliteur: ‘Iemand als Mohammed B. stond geheel in die traditie toen hij tijdens zijn proces zei: ‘‘Als het mijn vader was geweest of broertje had ik precies hetzelfde gedaan.’’’
Met zijn boek richt Cliteur zich tot potentiële navolgers van Mohammed B.,  maar ook tot beleidsmakers, terrorismedeskundigen en politici. ‘De door God geïnspireerde ethiek van de religieus terroristen moet worden omgebouwd tot een autonome ethiek. Mensen moeten leren dat moraal steunt op… niets. Dat ethiek letterlijk ‘‘in de lucht hangt’’. Net zoals het recht, de natuurkunde of de economie ook niet op religie zijn gebaseerd,  maar op hun eigen disciplines.’
 
Volgens Cliteur hebben we een ‘moreel Esperanto’ nodig, een morele taal die door iedereen wordt verstaan en waarin alles aan de orde kan worden gesteld. In een meer multicultureel wordende samenleving wordt een beroep op exclusieve waarheden steeds problematischer. Wie werkelijk een dialoog wil, zal moeite moeten doen zijn standpunt voor iedereen begrijpelijk te maken. En dat kan alleen met argumenten die door iedereen begrepen kunnen worden. ‘Hardnekkig blijven doorpraten in een taal die alleen wordt verstaan door de eigen groep, is onverstandig, want dan communiceer je alleen met de eigen groep. Juist dat is het probleem in de multireligieuze samenleving’, aldus Cliteur.

Het is een overtuigend verhaal. Toch heb ik, als theoloog, ook bedenkingen. Miskent Cliteur niet de beschavende en antitotalitaire trekjes in de westerse godsdiensten? Overschat hij niet de kracht van het religieus terrorisme? Vertrouwt hij niet te veel op een niet-religieuze ethiek? Anders dan Cliteur zie ik meer in het pragmatische doormodderen, aanpolderen en de boel samen houden.
 
Maken gelovigen uit hun heilige schriften niet allang een autonome keuze? Negeren joden en christenen niet massaal Deuteronomium 13, vers 7-11 waarin God beveelt ‘zonder uitstel te doden wie voorstelt om andere goden te dienen. Ook wanneer het uw zoon of uw dochter, uw liefste vrouw of uw beste vriend is’? En gaan christenen niet straal voorbij aan het Evangelie van Lucas, waarin Jezus in hoofdstuk 19, vers27 zegt: ‘En breng me nu de vijanden die mij niet als koning wilden, en steek hen voor mijn ogen neer!’?
Is dat binnen de islam niet anders? In Europa en de VS samen wonen ruim 25 miljoen moslims. Minder dan 20 moslims hebben sinds 11 september aanslagen gepleegd. En dat terwijl ons enorme moordpartijen in het vooruitzicht werden gesteld. Ik concludeer daaruit dat de overige 25 miljoen zich weinig of niets aantrekken van de goddelijke bevelstheorie die volgens jou tot terrorisme kan leiden. Blijkbaar weten ook zij aardig te schipperen met hun religieuze wereldbeeld.

‘Ja, in 1584 deed ook de overgrote meerderheid van de katholieken niet wat Balthasar Gerards deed; het overgrote deel van de bevolking van Israël in 1995 was het niet eens met Jigal Amir; Nederland telt 1 miljoen moslims waarvan één op 2 november 2004 een moord heeft gepleegd; er was maar één ayatollah Khomeini die opriep tot het vermoorden van Salman Rushdie in 1989, en Rushdie leeft nog steeds, hoewel zijn Noorse uitgever wel werd vermoord – en zo kun je natuurlijk doorgaan.’

‘Heilige geschriften bevatten ook niet alleen oproepen tot moord en doodslag, maar ook tot naastenliefde, vergevingsgezindheid, het zien van de balk in je eigen oog en niet de splinter in het oog van de ander enzovoort. Maar Balthasar Gerards moest wel snel worden geëxecuteerd omdat hij sympathie ondervond van de katholieke bevolking van Delft; in Israël wordt Amir in sommige kringen geherwaardeerd; je kunt niet zeggen dat wat ayatollah Khomeini decreteerde op geen enkele manier representatief was voor wat leefde onder de burgers van Iran.’

‘Ik wil daarom best, zoals jij suggereert,  ‘‘doormodderen, aanpolderen en de boel samenhouden’’. Wie zou dat niet willen? Maar ik denk dat je moet weten hoe je moet modderen, waar je uiteindelijk naartoe wilt in de polder. De boel bij elkaar houden vooronderstelt een theorie hoe je dat doet en die theorie hebben we nagelaten te ontwikkelen. Wat mij tegenstaat in het beeld van ‘‘de boel bij elkaar houden’’ is dat hierin de zelfgenoegzame suggestie besloten ligt dat het de laatste jaren zo florissant ging. Dat is niet waar. De boel is niet bij elkaar gebleven. Het polderen heeft gefaald en de boel moet bij elkaar worden gebracht.’
 
Ook ben ik veel ambivalenter dan jij over de rol die de officiële religies spelen in onze cultuur. Jij haalt in je boek twee keer de grootste theoloog uit de twintigste eeuw aan: Karl Barth (1886-1968). Hij is voor jou het prototype van de ‘heteronome ethicus’ – zeg, de christelijke fundamentalist. Dat is hij vooral door zijn volle vertrouwen in een godsdienst Senkrecht von Oben en in zijn verdediging van een almachtige Kerk. Weet je dat Barth deze theologie in de jaren dertig ontwikkelde omdat de gelovige zich alleen zó uit de invloedsfeer van de nazi’s kon houden? Barth richtte ook de Bekennende Kirche op, een van de weinige christelijke groeperingen die zich op grond van hun geloof tegen de Führerstaat keerden.
Omgekeerd kennen we verlichte denkers als Markies de Sade (1740-1814) die op volstrekt autonome gronden de meest gruwelijke martelingen wisten te verdedigen. Ik betwijfel of een autonome ethiek per definitie leidt tot een meer humane levenshouding.

‘Een autonome ethiek zoals ik die versta, is een ethiek die zich niet beroept op godsdienst. Die is niet ‘‘autonoom’’ in de zin dat het je vrijstaat meisjes van de straat op te pakken en te martelen in je kasteel of je kelder, zoals Dutroux dat daadwerkelijk deed. Autonome ethiek geeft alleen aan dat een beroep op de wil van God, een decreet van een geestelijk en politiek leider, of een Schriftpassage een slechte manier is om je handelen te rechtvaardigen.’

‘Dat sluit niet uit dat een heteronome rechtvaardiging mensen soms tot mooie zedelijke daden heeft gebracht, zoals het verzet tegen de nazi’s bij Karl Barth. Dit zou met talloze voorbeelden zijn aan te vullen. Ik denk alleen dat in een multiculturele, multireligieuze en deels geseculariseerde samenleving het recept van Barth niet meer werkt.’
 
Dat vraag ik me af. Religie is springlevend. Zelfs in het seculiere Nederland noemen de meeste mensen zich religieus of gelovig, ook al gaan ze niet naar de moskee of de kerk. Juist omdát religie voor veel mensen zo belangrijk is, zou ik er eerder voor pleiten om, ook als ongelovige, samen te werken met liberale geesten binnen de grote godsdiensten. En samen met hen te bezien wat we kunnen doen aan het groepje jongeren dat escaleert of dreigt te escaleren.
‘Ik ben niet tegen samenwerking. Maar ik denk ook dat je moet weten wat een liberale geest tot een liberale geest maakt. En ik denk dat dat het afstand nemen van de heteronomie is. Waarom zouden we dat dan ook niet openlijk uitspreken? Dan weten we welk beleid we op de lange termijn voorstaan. Nu zijn er mensen die zeggen: we moeten voor de verlichte geleerden op autonomie koersen en voor het gewone volk op heteronomie. Dat vind je bij mensen die integratie via en niet ondanks de godsdienst willen. Niet alleen jij denkt er blijkbaar zo over, dat is eigenlijk ook de positie van iemand als Frits Bolkestein. Maar is die derde positie onder de huidige omstandigheden met een betrekkelijk mondige burgerij en open communicatie wel houdbaar?’

‘Wie is hier nu eigenlijk de optimist? Ben ik dat? Of ben jij dat? Zijn dat de mensen die denken dat ze het volk zoet kunnen houden met mythologie en verhalen? En wat betekent die opstelling voor je persoonlijke integriteit? Kun je in je private geweten de morele autonomie omarmen, maar voor de bühne, voor de openbare context, belijden dat de goddelijke bevelstheorie de basis is voor de moraal? Mij lijkt deze positie nogal problematisch. Dit is in feite de politieke strategie van de nobele leugen. Als filosofen onder elkaar kunnen we vrijmoedig discussiëren over het bestaan van God en Zijn wil als grondslag voor de moraal; vervolgens moeten we die debatten nauwkeurig verborgen houden voor het grote publiek. Is ook dat niet wat te optimistisch?’
 
Ik ben daar veel pragmatischer in. Wat heeft het voor zin om een gelovige te vertellen dat ik niets in zijn verhaal zie, wanneer het me er in eerste instantie om gaat een concreet doel te bereiken, zoals het tegengaan van aanslagen?
‘Nee, je bent niet pragmatisch, want je bereikt je doelen niet. Er is niet een tegenstelling tussen een stel secularistische Prinzipienreiter aan de ene kant en succesvolle pragmatici aan de andere kant. Dat zogenaamde doormodderen, pragmatisme en het strategisch gebruik van religie hebben helemaal niet geholpen. Mijn boek vertrekt vanuit de erkenning van dat feit. Over de gehele wereld vraagt men zich af hoe het zover met Nederland heeft kunnen komen. Nederlanders kloppen zich op de borst en zeggen: “Kijk, door ons gemodder en de boel bij elkaar houden is het niet nóg verder uit de hand gelopen.”’
‘Ik ga trouwens niet aan een gelovige vertellen dat ik niets in zijn verhaal zie. Mijn boek is nadrukkelijk géén atheïstisch boek. Ik wil alleen overheidsbeleid dat gericht is op een moraal los van religie en een staat die zich niet op religie beroept.’
 
Paul Cliteur. Moreel Esperanto: naar een autonome ethiek, De Arbeiderspers, Amsterdam 2007. € 22,50.
Ralf Bodelier.
Tegen de Angst. Optimisme als opdracht voor de 21e eeuw. Inmerc, Wormer 2006.
Deze maand verschijnt van Ralf Bodelier en Mirjam Vossen bij Inmerc Hulp. Waarom ontwikkelingshulp moet, groeit en verandert. Inmerc 2007, € 19,95.