“Ik kan je gelukkig maken. Maar jij moet er voor werken, iedere dag. Als je het niet lukt is het je eigen schuld.” De Franse denker Pascal Bruckner verzet zich tegen de plicht om gelukkig te zijn, opgelegd door geluksprofessoren, pulpbladen en de Dalai Lama. Tegenover de dwang van zelfontplooiing stelt hij het huiselijk geluk. “Het conservatisme is tegenwoordig progressief.”
Het stemgeluid van Pascal Bruckner is scherp, een klank die past bij de polemische artikelen waarop deze schrijver, indien de situatie daarom vraagt, het Franse publiek trakteert. Een manier van spreken die respect afdwingt, die overeenstemt met zijn scherpe geest, maar niet een waar het hart direct warm van wordt. De lichtheid en de ironie die de toon van zijn boek L’euphorie perpétuelle kenmerken, zijn in de klank van zijn stem niet te vinden. Het idee om ‘samen de stad in te gaan en de mensheid gade te slaan’ vindt hij verschrikkelijk, laat hij alvast weten.
In L’euphorie perpétuelle, essai sur le devoir de bonheur verbaast Bruckner, auteur van een omvangrijk literair en filosofisch oeuvre, zich erover dat “voor het eerst in de geschiedenis, mensen ongelukkig zijn omdat ze niet gelukkig zijn”. Dus niet omdat ze geknecht worden of omdat een kerkelijke moraal hun geleerd heeft dat het geluk pas in het hiernamaals komt. Maar louter en alleen omdat ze niet voldoen aan een norm die ze aan elkaar en aan zichzelf opleggen: gij zult gelukkig zijn. Het krampachtige streven naar die norm valt bij uitstek waar te nemen in de grote stad. Vandaar ook het idee om de stad in te gaan.
Op vier hoog in een stil Parijs’straatje doet Bruckner de deur open. Hij is gekleed in een spijkerbroek en overhemd. Zijn werktafel ligt vol met reacties op alweer een volgend boek, een essay getiteld Misère de la prospérité, dat in Frankrijk net is verschenen. Daarmee doet Bruckner (1948) een ferme stap in het economische debat over globalisering, dus van een geheel andere orde dan L’euphorie perpétuelle. Nee, corrigeert hij, het gaat altijd over hetzelfde: hoe wij ons moeten gedragen als kinderen van de Verlichting en de welvaart.
In L’euphorie perpétuelle, dat nu bij uitgeverij Boom in vertaling is verschenen, constateert Bruckner dat de Grote Woorden passie, verlangen, genot geen echte betekenis meer hebben. Niet doordat ze in onbruik zijn geraakt, maar juist door overmatig gebruik ervan. Voor de Nederlandse lezer klinkt daarin de echo van Frans Kellendonk, die in 1987 hetzelfde constateerde over woorden als geloof, God en gemeenschap. Bruckner: ”Passie, verlangen en genot zijn dezelfde weg gegaan als die woorden van het geloof. Het zijn slogans geworden, sinds het moment dat ze door de massamedia zijn overgenomen. Als woorden eenmaal zijn ingelijfd in de retoriek van de moderniteit, verliezen ze hun karakter, ze raken geperverteerd. Ze kunnen alles betekenen, en het tegenovergestelde ervan. Grote Woorden moeten een beetje onderhouden worden. Als ze de hele dag op straat rondzwerven raken ze vervuild en geperverteerd.”
Hoe doet men dat, woorden onderhouden?
“Het kan op de totalitaire manier, zoals George Orwell laat zien in 1984. Maar het kan ook op een filosofische manier. Ik zou het deconstructie kunnen noemen, maar dat klinkt zo snob. Het gaat erom de dogmatische roest van de woorden af te bikken.”
Sinds wanneer heeft deze pervertering van de ‘Grote Woorden’ plaats gevonden?
“Sinds zij in de jaren zestig de dienstbevelen van de massa zijn geworden, en ze zijn opgenomen in de officiële ideologie.”
Bruckner is veel van zijn identiteit aan de jaren zestig verschuldigd, hij ontkent het niet. Van de vrijheid waarmee hij over seksualiteit kan schrijven (onder meer samen met Alain Finkielkraut in Le nouveau désordre amoureux, 1977) tot de spijkerbroek die hij altijd aanheeft. De bevrijding van het individu is hem een dierbare zaak, blijkt ook in L’euphorie perpétuelle. Maar sinds La Tentation de l’innocence (1995, bij de Bezige Bij verschenen als De verleiding van de onschuld) geeft hij ook af op de summer of love. In 1997 zei Bruckner tegen Filosofie Magazine: “Als je eenmaal denkt dat je totaal vrij bent – en dat denkt men sinds de jaren zestig – dan ga je al je neigingen en wensen serieus nemen. En dan begint de ellende.”
Hoe kijkt u aan tegen de jaren zestig?
“Wat le bonheur betreft: in de jaren zestig is geluk in één keer van iets geheims of verbodens tot een verplichting voor iedereen geworden. Opeens kon niemand zich er meer aan onttrekken. Dat is wat er gebeurd is: niet een overgang van dogmatisch naar vrij, maar van het ene dogma naar het andere, van de oude naar de nieuwe wet. De emancipatie van het individu, die in de jaren zestig begon, zorgt ervoor dat ieder voor zich de taak heeft om gelukkig te worden. Het persoonlijke geluk wordt immers door geen enkele hogere instantie meer belemmerd. Als het je niet lukt, houden we elkaar voor, is het je eigen schuld.”
Een constatering die op het moment van het gesprek een pregnante bijklank heeft. Een dag tevoren zijn in de Parijse voorstad Nanterre acht mensen doodgeschoten. De dader was een man die er niet in geslaagd gelukkig te worden, die zich een mislukkeling voelde en daarom wilde sterven, schreef hij in een brief. Maar eerst, voegde hij eraan toe, wilde hij “één keer schitteren en alles onder controle hebben”.
Is dit een voorbeeld van waar de dwang tot gelukkig zijn toe kan leiden?
“Tja. Deze man had het gevoel dat hij zelf al door de maatschappij vermoord was, vóórdat hij begon te doden.”
Parijs is geschokt door dit zinloze bloedbad, maar Bruckner vindt het nauwelijks een interessant onderwerp. Hij heeft het nieuws “een beetje” gevolgd, en doet het af met de constatering dat “Frankrijk veramerikaniseert in de slechtste zin van het woord “. “Dat wil zeggen dat er steeds meer geweld komt.” In zijn boek doet hij de harde constatering dat de mens, voor zover hij al gelukkig kan zijn, zich altijd zal moeten afsluiten voor de ellende van de ander.
Bruckner vervolgt: “Het vrije individu houdt ook de economische machine gaande, doordat het individu begeert en aanschaft. Sinds de jaren zestig is een grote geluksmarkt ontstaan. Van de medische wetenschap, de plastische chirurgie, de psychiatrie en de psychoanalyse, via de groepstherapieën, al die Californische onzin, via de pulpbladen en de reclame en ten slotte via de fitness tot de joodse kabbala, boeddhisme, of hindoeïsme als middel tot zelfontplooiing. Het geluk is een immense markt, die alle terreinen van het menselijk leven bestrijkt.”
De mens die zich net bevrijd had van onder het juk van de religie, keert weer terug bij de godsdiensten om zichzelf te ontplooien?
“De godsdiensten passen zich aan bij de vraag! Het katholicisme uitgezonderd, dat is nog steeds erg autoritair. Maar de protestanten waren de eersten om te begrijpen dat ze hun heil bij het individu moesten zoeken. En er zijn nieuwe profeten bijgekomen, de ‘geluksprofessors’: artsen, goeroes, reclamemakers. Het unieke individu staat voorop in alles wat zij zeggen, en dat heeft niet veel meer te maken met religie in de oorspronkelijke zin van het woord. Het enige verschil tussen de dominee en de pastoor van gisteren en de geluksprofessors van vandaag is dat de laatsten altijd glimlachen en sympathiek doen. En met die glimlach op hun gezicht stappen ze op je af en zeggen: ik ken de sleutel tot jouw zelfontplooiing, ik kan je gelukkig maken. Maar jij moet er voor werken, iedere dag.
Je mag nooit opgeven, er is geen pauze, gelukkig worden is een werk van de lange adem. En het schandelijke is dat in naam van het geluk degene die ongelukkig is een gevoel van schaamte krijgt opgedrongen. Dit is de eerste keer in de geschiedenis dat de mensen ongelukkig zijn omdat ze niet gelukkig zijn.”
Op het eerste gezicht is zijn boek een lichtvoetige filippica tegen deze situatie. In kleine gekaderde tirades (bekend uit Bruckners eerdere filosofische werk) gaat hij te keer tegen de ‘geluksprofessors’. En hij doet er graag nog een schepje bovenop als hij komt te spreken over in zijn ogen een van de ergste professors, de Dalai Lama.
,,De boeken van de Dalai Lama die ik gelezen heb, vind ik nogal zwak. Het enige wat hij zegt is: blijf lachen, wees positief en dan komt het goed. Hij heeft ervoor gekozen om polulair in het Westen te worden om de Tibetaanse zaak te dienen, maar vervolgens heeft het westen het gepopulariseerde boeddhisme van de Dalai Lama overgenomen en Tibet vergeten. Het is een soort filosofie van de horoscoop die hij bedrijft, erg simplistisch vergeleken met het oorspronkelijke boeddhisme, wat een religie van onthechting is.”
Bruckners remedie tegen de invloed van de ‘professors’ valt in goed Hollands samen te vatten als: doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg. Hij bepleit een min of meer nederige, afwachtende houding tegenover het geluk. Maar hij gaat verder dan dat. L’euphorie perpétuelle bevat passages die jenseits von gezapig en braaf zijn. “Wat mij betreft”, schrijft hij, “ik zou willen stellen dat een geslaagd leven dát leven is waarvan de rijkdom iets vanzelfsprekends is, een leven dat zijn erkenning vindt in de manier waarop het kennelijk loopt, en wat men, hoe bescheiden het ook is, niet zou willen ruilen voor enig ander leven, omdat het nou eenmaal het onze is.” Verder geeft Bruckner een lofzang op ‘het huiselijk leven’, en beklaagt hij zich over de vergeefsheid van zijn “onophoudelijk benadrukken dat er waarden zijn die zich niet in geld laten uitdrukken”. Voeg daarbij het pleidooi voor een ‘herwaardering van de zelfbeheersing’ en de ‘autoritaire leraar’, en we zijn bij het conservatisme waar Bruckner in De verleiding van onschuld al naar lonkte.
Wat is uw houding ten aanzien van het conservatisme?
“Ik bepleit een intelligent conservatisme dat zijn plaats kent tussen de vrijheid en de gelijkheid der mensen. De ontplooiing van het individu zou gebaat zijn bij een goed gebruik van de traditie. Dàt is voor mij conservatisme. Ik bedoel het dus niet in de politieke zin van het woord. Ik heb het over de scholen, de families, waar sinds de afschaffing van de hiërarchische structuren geen kennisoverdracht meer plaatsvindt. Dat is in wezen het belangrijkste probleem van de moderne maatschappij. Het conservatisme wil de kennisoverdracht op school en in het gezin nieuw leven inblazen, in een samenleving waar overdracht alleen nog plaats vindt via de media, de actualiteit.”
U bent dus conservatief?
,,Ja. De conservatieven zijn tegenwoordig progressief.”
In L’euphorie perpétuelle citeert u Otto Spengler en Johan Huizinga, niet de meest optimistische schrijvers van de voorbije eeuw. Denkt u dat de mensheid onder aanvoering van de geluksprofessors afstevent op een groot onheil?
“De wereld gaat gelijktijdig richting hemel en richting hel. Ik denk niet dat de jacht op het geluk de wereld in het ongeluk zal storten, omdat de mensen zelf de absurditeit van de situatie zullen inzien. Ze zullen inzien dat ze zelf medeplichtig zijn aan een systeem dat hen ongelukkig maakt. Op een gegeven moment zullen de mensen bereid zijn het geluk te zien als een avontuur.”
Zijn stem krijgt een nog scherper randje als hij zegt:
“Maar wat ik over die Amerikanisering nog wil zeggen. Ik denk dat Europa veel van Amerika kan leren, maar soms is de moderniteit verstikkend en de traditie bevrijdend. Amerika is het moderne land dat de pursuit of hapiness in de grondwet heeft staan, de Franse traditie is die van plaisir. Het is verschil is dit: het geluk is iets abstracts, dat nooit bereikt kan worden. Plezier is concreet en komt op ons pad.”