Home Onze gerobotiseerde toekomst is eeuwenoud
Mens en techniek

Onze gerobotiseerde toekomst is eeuwenoud

Altijd heeft de mens ernaar verlangd om bezielde, levende objecten te maken. Volgens de Canadese schrijver Margaret Atwood hoeven we er niet bang voor te zijn, omdat we een hekel hebben aan robots die te veel op ons lijken.

Door Margaret Atwood op 20 augustus 2018

Onze gerobotiseerde toekomst is eeuwenoud

Altijd heeft de mens ernaar verlangd om bezielde, levende objecten te maken. Volgens de Canadese schrijver Margaret Atwood hoeven we er niet bang voor te zijn, omdat we een hekel hebben aan robots die te veel op ons lijken.

Cover van 09-2018
09-2018 Filosofie magazine Lees het magazine

Welkom in de toekomst, een van onze favoriete speelplekken. We dwalen er graag wat in rond, getuige onze talloze utopia’s en dystopia’s. Net als het hiernamaals is de toekomst een slag in de lucht, aangezien niemand er ooit is geweest. Welk lot is er voor ons weggelegd? Wordt het een ‘brr’ of een ‘hoera’? Een zombie-apocalyps? Geen vis meer? Verticale stads­akkers? Een wereldbrand? Genetisch gemodificeerde mensen? Zullen we, met gebruikmaking van onze big brain-slimheid, de vele problemen kunnen oplossen waarmee onze planeet momenteel geconfronteerd wordt? Of zal die slimheid, gekoppeld aan hebzucht en korte­termijndenken, juist onze ondergang betekenen? Armslag genoeg voor onze speculaties, aangezien de toekomst niet op voorhand vastligt.

Veel van onze veronderstelde toekomsten bevatten robots. Het heden heeft ook robots, maar de toe­komst naar verluidt nog veel meer. Is dat goed of slecht? We zijn er nog niet uit. En nu we toch bezig zijn, laten we het eens hebben over een brein dat sneller is dan dat van een mens. ­Sciencefictionschrijvers houden zich al decennialang bezig met robots, maar zij waren bepaald niet de eersten. We hebben ons al niet-biologische, maar denkende wezens voorgesteld die doen wat we van ze vragen sinds we voor het eerst schrijfstift en papyrus hanteerden. Waarom dromen we van zulke dingen? Omdat we er diep in ons hart naar verlangen. De mens besteedt nooit veel tijd aan dingen die niet op zijn wensenlijstje staan. Als we technologisch begaafde muizen waren geweest, zouden we ons hebben beziggehouden met het vervolmaken van dodelijke kattenharpoenen, vogelvernietigende raketten of moleculaire kaasassembleerprogramma’s die Kapitein Kirk-muizen in staat zouden stellen om ‘Kaas, cheddar, scherp’ naar hun ruimteschipwanden te piepen en die kaas zo te laten verschijnen. Maar onze verlangens liggen op andere vlakken, hoewel voor die kaastruc misschien iets te zeggen zou zijn.

Goden

Wanneer we de primaire wensenlijst van de homo sapiens willen begrijpen, moeten we terug naar de mythologie. We begiftigden de goden met vermogens die we zelf hadden willen hebben: onsterfelijkheid en eeuwige jeugd, kunnen vliegen, verpletterende schoonheid, almacht, klimaatcontrole, ultieme wapens, verrukkelijke banketten zonder bereiding en afwas, en kunstmatige wezens die continu voor ons klaarstaan. In een van de oudste teksten die we kennen laat een Sumerische god twee demonen de dodenwereld betreden om een aardse godin te redden, omdat zijzelf niet biologisch leven en dus niet kunnen sterven. Hephaistos, de manke smid-god uit de Ilias en andere verhalen, maakt niet alleen metalen tafels die zelf rondrennen, maar ook een horde hulpvaardige gouden jongedames met kunstmatige intelligentie. Bovendien schiep Hephaistos Talos, een bronzen reus die het eiland Kreta moest bewaken en beschermen, waarmee hij ons de intrige voor de eerste oorlog tegen de robots verschafte, die sinds die tijd dienst heeft gedaan.

Naarmate we dichter bij de moderne tijd kwamen, begonnen we ons te vermaken met verhalen over proto-robots: koperen hoofden die konden praten, door mensenhand gemaakte golems van klei, poppen die tot leven kwamen en nepvrouwen – zoals Olympia en Coppélia, die we kennen uit de opera- en balletwereld. Intussen sleutelden we aan de echte robot: automaten op stoomkracht dateren al van oude tijden; Leonardo da Vinci ontwierp een kunstmatige ridder; en de achttiende eeuw was dol op opwindbeesten, -vogels en -poppen die simpele handelingen konden verrichten. Met de Mechanische Eend, die in 1738 ten tonele verscheen, ging men een stap verder: die kon naar het leek niet alleen eten, maar zijn eten ook verteren en uitpoepen. Helaas was de poep er van tevoren in gestopt. Maar toch liet de Mechanische Eend zien hoe blij we kunnen worden als we een onbezield object iets zien doen waarvoor we het van het gras zouden jagen als het echt zou zijn.

Toen de moderne tijd eenmaal daar was, begonnen we robots serieus te nemen. Het woord ‘robot’ werd gemunt in het uit 1920 daterende toneelstuk R.U.R. van Karel Čapek (Rossums Universele Robots) en was afgeleid van een stam die ‘slaaf’ of ‘slavernij’ betekende. Čapek praatte gewoon Aristoteles na, die lang geleden bedacht dat mensen de ellende van slavernij konden wegnemen door dingen te maken die zich vanzelf konden bewegen. De robots van Čapek waren dus ontworpen als kunstmatige slaven en maakten daarmee een eind aan de onfortuinlijke behoefte aan echte slaven.

Ofwel, zoals het in een verhaal uit de gouden eeuw van de sciencefictionstrips zo treffend wordt geformuleerd: ‘Vroeger waren de honden de beste vrienden van de mens – nu zijn de robots dat! De beschaving heeft ze nodig voor tal van belangrijke taken!’ (Als ik op de puntvormige borsten mag afgaan van de vrouw die in de strip de les wordt gelezen, dateert die uit de vroege jaren vijftig.) In een ander verhaal, ‘De volmaakte knecht’, zegt Hugo de Robot – die sprekend lijkt op de Blikken Man uit The Wonderful Wizard of Oz, een figuur die meer invloed op de wereld van de robots heeft dan doorgaans wordt erkend: ‘Ik ben er trots op dat ik een robot ben en dat ik zo’n goede heer mag dienen als professor Tompkins!’ Maar Hugo zegt ook: ‘Ik begrijp niets van vrouwen.’ O-o. Hugo weet hoe hij ramen moet laten glimmen, bloemen moet schikken en de tafel moet dekken, maar er ontbreekt iets. Wie heeft die knaap ontworpen? Professor Tompkins, denk ik. Die mafketels van wetenschappers, die zelf een stuk of wat menselijke chips missen, doen altijd wel iets verkeerd.

Tekst loopt door onder afbeelding

Beeld: L.A. Raeven

Heel wat populaire verhalen zijn daaraan opgehangen. Want hoewel we naar mensachtige robots hebben gehunkerd en ze ook hebben ontworpen, hebben we er ons nooit helemaal prettig bij gevoeld. Er is niets wat ons meer schrik aanjaagt, zeggen de mensen die zulke dingen bestuderen, dan wezens die menselijk lijken, maar dat niet helemaal zijn. Zolang ze eruitzien als de Blikken Man en trechters op hun hoofd hebben, kunnen we ermee omgaan. Maar als ze er haast net zo uitzien als wij – als ze er bijvoorbeeld uitzien als de replicants uit de film Blade Runner, of als de seksueel gewillige, kunstmatige vrouwen van Stepford met hun plastic gezichten, of als de vijandelijke robots in de Terminator-films, die er maar al te menselijk uitzien tot hun huid wegbrandt –, dan wordt het een ander verhaal.

Tovenaarsleerling

We lijken bang te zijn dat de vervolmaakte robots, in plaats van trots te zijn om hun scheppers te mogen dienen, in opstand zullen komen vanwege hun ondergeschikte status en ons zullen vernietigen of onderwerpen. Net als de tovenaarsleerling of de makers van golems kunnen we wonderen verrichten, maar we vrezen onze greep op de resultaten te verliezen. De robots in R.U.R. triomferen uiteindelijk en op die meme is in de daaropvolgende decennia eindeloos voortgeborduurd in verhalen en films. John Wyndham kwam met een slimme variant in zijn uit 1954 daterende verhaal Compassion Circuit, waarin empa­thische robots, ontworpen om zich over menselijk lijden te ontfermen, het hoofd van een zieke vrouw afhakken en dat op een robotlichaam bevestigen. In Wyndhams tijd werd die ontwikkeling met afschuw gadegeslagen, maar vandaag de dag zouden we vermoedelijk zeggen: ‘Geweldig idee!’. We zijn al gewend geraakt aan onze toekomstige cyborgisering, omdat – zoals Marshall McLuhan vaststelde met betrekking tot de media – wat we verbeelden ons verandert, wat we cultiveren ons cultiveert en dus wat we robotiseren ons in de toekomst kan robotiseren.

Misschien. Tot op zekere hoogte. Als we het toelaten.

Hoewel ik opgroeide in het gouden tijdperk van de sciencefictionrobots, zag ik mijn eerste functionele stuk robotica pas in de vroege jaren 1970. Het ging niet om een hele kunstmens, maar om een robotarm en -hand, die op het Chalk River Nuclear Research Laboratory in Ontario werd ingezet om achter een stralingsbestendig glazen scherm radioactief materiaal te manipuleren. Veel van de daar benutte principes werden ook gebruikt in de Canadarm 1, de spaceshuttle-manipulatie-arm uit de jaren tachtig, en sindsdien zijn er nog heel wat toepassingen voor robotarmen bij gekomen. Waaronder een arm waarmee je kunt opereren op afstand en – iets waar ik zelf belang bij heb – een arm waarmee je kunt schrijven op afstand. Ik heb er in 2004 aan meegewerkt om boeksignering op afstand te bevorderen, maar zoals dat gaat met golems ontgroeide ook dit project de bedoelingen van zijn maker en wordt het momenteel verwoed toegepast in de bank-, zaken-, sport- en muziekwereld. Wie had dat kunnen denken?

Dit zijn heilzame toepassingen van de robotica, en er zijn nog tal van andere voorbeelden te geven. In fabricageprocessen worden robots tegenwoordig stevig ingezet, omdat men dol is op de voordelen: ze staken niet, worden nooit moe en zeuren niet om pensioenvoorzieningen. Die trend veroorzaakt een zekere angst: wat gebeurt er met het klantenbestand als robots alle menselijke arbeidskrachten vervangen? Wie zal al die spullen kopen die robots zo eindeloos en goedkoop kunnen produceren? Zelfs aan schijnbaar onschadelijke gebruiksvormen van robots kunnen verborgen nadelen kleven. Maar, zo zeggen de voorstanders, denk eens aan de mogelijkheden om levens te redden! Door nanorobots zullen we met veel minder letsel kunnen opereren. En robots kunnen nu al worden ingezet op terreinen waar mensen gevaar lopen, bijvoorbeeld bij het onschadelijk maken van bommen en onderzees onderzoek. Dat zijn beslist goede dingen.

Maar we proberen altijd het onderste uit de kan te halen. Dat hoort bij onze big brain-slimheid. Hephaistos schiep kunstmatige helpers, maar hij kon er – zoals dat een echte nerd betaamt – geen weerstand aan bieden om die de vorm te geven van beeldschone gouden jongedames – een hele troep goochelaarsassistentes helemaal voor hem alleen. Pygmalion sneed een meisje uit ivoor en werd vervolgens verliefd op haar. En we gaan echt die kant op: De vrouwen van Stepford fungeert als voorbeeld en in de film Her zet Joaquin Phoenix ogen als schoteltjes op wanneer hij de sympathieke, maar kunstmatige stem hoort van zijn besturingssysteem.

Tekst loopt door onder afbeelding

Beeld: Pygmalion en Galatea, Jean-Léon Gérôme, HH

Maar het is niet allemaal eenrichtings-genderverkeer. In een van de verhalen van Susan Swan maakt een vrouwelijk personage een mannelijke robot, ‘Manny’ geheten, inclusief kookvaardigheid en compassie­circuits, die alles is wat een meisje zich maar kan wensen, totdat haar beste vriendin hem steelt, waarbij ze gebruikmaakt van de empathiemodule van de robot zelf. (Zij heeft hem harder nodig! Daar kan hij toch geen weerstand aan bieden!)

Bacterievrij

In ons steeds fictieachtiger werkelijke leven wordt ons pizzabezorging door drones beloofd – een komische serie met ladingen verkeerd terechtgekomen tomatensaus staat vast voor de deur. In de automobielsector worden de zelfrijdende auto’s opgehemeld. Wees maar niet bang: het is niet waarschijnlijk dat bestuurders hun autonomie zullen prijsgeven en de hackmogelijkheden liggen voor de hand. Nog verder naar het randje dromen mensen van gerobotiseerde prosti­tuees, compleet met sanitaire zelfreiniging. Zullen die ook voorzien worden van een stem, en zo ja, wat zegt die dan?

En als je geen zin hebt in een testrit op een prosti-robot met alles erop en eraan, omdat je bang bent dat je als gevolg van een defect op pijnlijke wijze knel komt te zitten, kun je misschien al snel beschikken over een kusapparaat op afstand dat de sensatie van de kus van je liefje overbrengt door middel van haptische feedback en een ding dat lijkt op een Silly Putty-ei. (Doe gewoon je ogen dicht.) Of je kunt je voordeel doen met de ontwakende wereld van de teledildonie – eigenlijk vibrators met afstandsbediening. Druk op de controllerknoppen, kijk naar het scherm. Volstrekt bacterievrij! Wacht tot Google of Skype dit oppakt. Zullen menselijke relaties veranderen door seks op afstand en aanvraag? Zal de menselijke natuur erdoor veranderen? Wat is dat eigenlijk, die menselijke natuur? Dat is een van de vragen waarover onze robots – zowel de echte als de fictieve – ons altijd aan het denken zetten.

Meer lezen over technologie? Bestel nu de speciale uitgave Technologie. De kunstmatige natuur van de mens.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.