Home Existentialisme ‘Niet geboren als vrouw, maar tot vrouw gemaakt’
Existentialisme Vrouwelijke denkers

‘Niet geboren als vrouw, maar tot vrouw gemaakt’

Door Daan Roovers op 26 februari 2014

‘Niet geboren als vrouw, maar tot vrouw gemaakt’
Cover van 03-2014
03-2014 Filosofie magazine Lees het magazine

Tegenwoordig vertelt de neurobioloog ons wat het verschil is tussen man en vrouw. Best interessant, zegt Daan Roovers, maar het laatste woord moet die bioloog niet hebben. 

Toen speelgoedfabrikant Bart Smit dit najaar een catalogus verspreidde die bol stond van de seksistische clichés (huishoudelijk speelgoed voor meisjes, wetenschapsspeeltjes voor jongens) was dat natuurlijk voer voor de nationale borreltafel van Pauw & Witteman. Aan tafel een vrouw die zich erover opwond (Asha ten Broeke,) en Dick Swaab – want als we iets willen weten over het verschil tussen mannen en vrouwen, dan bellen we tegenwoordig een neurobioloog.

Swaab legde uit dat het denken in clichés en stereotypen helemaal geen probleem is, omdat – enige variatie daargelaten – deze stereotiepepatronen de werkelijkheid weerspiegelen. Hij zag het bij zijn eigen zoon en dochter: jongens houden van auto’s en meisjes van poppen. En hij ziet het ook bij apen. Dat is één: het is de natuur. Daar komt bij: die voorkeur kun je nauwelijks beïnvloeden. Niet als ouder, niet als maatschappij en al helemaal niet met een speelgoedfolder – dat is twéé. Dus laten we daar niet te moeilijk over doen; laat die kinderen lekker spelen met waar ze zin in hebben. Dixit Swaab.

Het gaat mij nu niet om de juistheid van de stereotypen (hoewel de hardnekkigheid waarmee beweerd wordt dat meisjes ‘van nature’ nu eenmaal van roze houden, gelogenstraft wordt door het feit dat tot de jaren vijftig roze een échte mannenkleur was. Roze stond symbool voor sterk en beslist). Het gaat me óók niet om de naïeve bewering dat dingen zijn zoals ze zijn, en daarom ook niet te beïnvloeden zouden zijn. Het gaat mij om de introductie van biologische argumenten in het maatschappelijk debat, die én niet betwijfeld worden én tegelijkertijd als laatste woord dienen. Ik denk dat de laatste jaren in het debat een fundamentele verschuiving heeft plaatsgevonden.

Simone de Beauvoir

Meer dan een eeuw is dit biologisch paradigma niet zo dominant aanwezig geweest in ons collectieve bewustzijn. Freud maakte in 1900 met de publicatie van zijn Traumdeutung de wending naar de psychologie, en de tweede helft van de twintigste eeuw stond in het teken van persoonlijke ontwikkeling en individuele vrijheid. De biologie was in de eerste plaats een wetenschap die zich richtte op onderzoek naar flora en fauna. Om de mens te kunnen begrijpen en verklaren moest je meer in huis hebben: kennis van psychologie, sociologie en cultuur.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

‘Je wordt niet als vrouw geboren, maar tot vrouw gemaakt’, schreef Simone de Beauvoir in De tweede sekse (1949). Met dit beroemde statement brak zij de hardnekkige gedachte open dat mensen, vrouwen, samenvallen met hun biologische identiteit. Mensen zijn geen dingen en vallen daarom nooit samen met ‘wat’ ze zijn. Ze zijn altijd ook een ‘wie’. Niemand ontkent de biologische verschillen tussen mannen en vrouwen. Waar Simone de Beauvoir grote vraagtekens bij zet is de betekenis die automatisch aan die verschillen wordt toegekend. Ligt die wel zo vast als wij denken? Biologie, aldus Beauvoir, determineert de eigenschappen van vrouwen niet. Vrouwen zijn niet van nature zorgzaam, betrokken of elegant. Ze zijn dat van culture. En dat betekent volgens haar ook dat je tegen elk van die afzonderlijke eigenschappen of talenten ‘nee’ (maar ook ‘ja’) kunt zeggen. En daarin schuilt onze vrijheid.

In de eenentwintigste eeuw klinkt er ineens een heel ander geluid, dat ik wil aanduiden als: de heropleving van de biologie. En met de term ‘biologie’ vat ik gemakshalve twee stromingen samen, namelijk de evolutietheorie en de neurologie. Het enthousiasme waarmee in 2009 de tweehonderdste geboortedag van Charles Darwin werd gevierd, liet zien dat het hier ging om meer dan de herdenking van een groots wetenschapper. Dit ging om de publieke omarming van een oud paradigma in een nieuwe context: de gedachte dat wij diep vanbinnen niet meer dan een ontwikkelde aap zijn. Wat een opluchting… Krap een jaar later, in 2010, verscheen Wij zijn ons brein, waarmee Dick Swaab een andere rustgevende gedachte verwoordde, namelijk: alles wat wij zijn, ligt vast in ons brein, nog voordat we geboren zijn. Deze twee zeer invloedrijke wetenschappen – de evolutietheorie en de neurologie – drukken sindsdien een stevig stempel op elk maatschappelijk debat.

Ik heb geen enkel bezwaar tegen de neurofysiologische wetenschap – ik studeerde nota bene zelf geneeskunde –, maar de manier waarop deze biologische kennis als alfa en omega in het maatschappelijk debat fungeert, verstikt elke morele en politieke dimensie. De biologie heeft geen doel, geen plan en geen moraal. Die suggereert dan ook een prettige morele neutraliteit van de spreker. ‘Het gaat er niet om wat ik vind, ik zeg alleen maar hoe het zit.’ Dat maakt de bioloog/neuroloog sympathiek, want niet moralistisch.

Conservatief

Maar wat betekent dit ‘biologisch paradigma’ voor het debat over emancipatie? Welke kennis zou het onderzoek naar de verschillen tussen mannen- en vrouwenbreinen kunnen opleveren die ons helpt om de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen te verkleinen? Het leidt zonder twijfel tot een grotere staalkaart aan kennis over biologische verschillen, maar het vertelt ons niet wat die verschillen betekenen, laat staan hoe we ermee om moeten gaan. De wending naar de biologie maakt dat het beschrijven van de werkelijkheid meestal het begin- én eindpunt van een debat is. Maar de verwijzing naar de status-quo als eindbestemming is inherent conservatief. Door evidente maatschappelijke verschillen als een vaststaand feit naar voren te brengen depolitiseert de hele discussie. De werkelijk interessante (filosofische) vraag is niet of we al of niet ons brein zijn (of tweebenig, of vrouw). Het gaat over de vraag wat het betekent dat wij ons brein (of tweebenig, of vrouw) zijn. En hoe we daarmee omgaan. En dan zwijgt de biologie.

Stel dat het echt zo zou zijn dat alle jongens van wielen houden, en alle meisjes van poppen – wat ik, nogmaals, ten zeerste betwijfel –, betekent dat dan ook dat je dat in je reclamefolder precies zo afbeeldt? Of is dat een keuze (de Zweedse variant van diezelfde folder was uiteraard gezellig gendergemixt)? Het zijn vragen die amper een kans krijgen, omdat we eerst en vooral teruggrijpen op de biologische determinanten: jongens doen zus en meisjes doen zo. Die feiten zijn interessant, maar het gaat erom welke waarde wij daaraan toekennen. De Bart Smit-folder is een prettig afgebakend klein kader, maar een serieus debat over emancipatie kan nooit stil blijven staan bij de vaststelling hoe de wereld is – daarvan zijn voldoende historisch bewijzen –, maar zal vooral vanuit alle kennis over biologische, culturele en sociologische verschillen moeten praten over de vraag hoe de wereld zou moeten zijn.