Ik hoorde een groepje mannen-in-pakken in een lunchzaakje een gesprek voeren. Ik hoopte nog even dat ze zich zouden committeren aan hun onderwerp en niet de boel zouden opblazen door een zin te beginnen met bovenstaande woorden, maar helaas.
Man-in-pak A deed een poging tot een nader te onderzoeken uitspraak. Iets in de categorie ‘de vermogensbelasting moet omhoog, de meesten hebben dat geld toch geërfd en er niet voor gewerkt’. In plaats van dieper in het onderwerp te duiken, werd het gesprek meteen vakkundig om zeep geholpen door man-in-pak B: ‘Nee hoor, niet altijd. Ik ken mensen die hun vermogen helemaal zelf hebben opgebouwd.’ Tevreden met zichzelf hapte hij in zijn broodje tonijnsalade.
Waarom richten we ons zo graag op de uitzondering?
Als er een prijs wordt uitgeloofd voor ‘meest nietszeggende opmerking aller tijden’, dan maken deze woorden een goede kans. Ze zijn altijd waar; na elke uitspraak kun je een uitzondering presenteren die begint met ‘maar ik ken iemand die’.
Waarom richten we ons zo graag op de uitzondering? Kunnen we het niet verdragen dat wanneer je iets wilt onderzoeken, je in eerste instantie vaak op een generalisatie uitkomt? Of durven we zelf geen stelling te nemen en gooien we dit soort woorden in de strijd om te voorkomen dat ons wordt gevraagd wat we er echt van vinden?
Even tussendoor… Meer columns lezen van Elke Wiss? Schrijf je in voor de gratis nieuwsbrief:
Meld u aan voor onze nieuwsbrief
Is dit begin van een zin een makkelijk hulpmiddel voor bange mensen? Of zitten mensen niet te wachten op de meer spannende conversaties en is dit een onbewuste interventie om er maar zo snel mogelijk vanaf te zijn?
Ik hoopte nog even dat man-in-pak A de draad zou oppakken, maar nee. Het onderwerp stierf een stille dood. Misschien is er ergens een kerkhof met mooie, verdiepende, maar helaas niet gevoerde gesprekken. Allemaal om zeep geholpen door varianten van ‘nee hoor, ik ken iemand die…’.