De boeken op de shortlist van de Socrates Wisselbeker zijn volgens Maarten Meester zonder uitzondering urgent. Het meest urgente boek mag van hem de Beker voor het beste filosofieboek mee naar huis nemen.
Filosofie doet ertoe. Het lijkt erop alsof de jury van de Socrates Wisselbeker dat statement heeft willen maken. Hoewel het officieel gaat om ‘het meest urgente, oorspronkelijke en prikkelende Nederlandstalige filosofieboek van het voorgaande jaar’, heeft de jury vooral op urgentie geselecteerd. Al de vijf genomineerde boeken bewijzen dat filosofie wel degelijk iets vermag, geen vrijblijvend geneuzel is maar grote gevolgen heeft voor het hier en nu.
We krijgen er zelfs ons leven door terug. In Zo begint iedere ziener verzet Coen Simon zich tegen de door en door verwetenschappelijkte manier waarop we naar onszelf kijken, over onszelf praten en denken. Hij gebruikt zijn geweldige observatievermogen en (mede daardoor) prachtige stijl om ons ‘het belangrijkste wat we bezitten’ weer terug te geven: de persoonlijke ervaring. Alleen krijg je Simons leven er wel gratis bij – waarmee zowel de makke als de kracht van dit boek is aangegeven. Zijn invalshoek dwingt Simon vooral over zijn persoonlijke ervaring te schrijven. Dat levert een prachtig boek op, waarvoor hij van mij alle literaire prijzen mag winnen. Maar laat de Socrates Wisselbeker aan hem voorbijgaan.
Jan Bransen schudt de filosoof in de lezer zelf wakker – wat bij Simon hooguit een afgeleid resultaat is. In Word zelf filosoof maakt hij ons bewust van de gemakzuchtige manier waarop we met onze meningen omgaan en van de gevaarlijke gevolgen die dat kan hebben. Hij leert ons ook van onze meningen echte opinies te maken. Verbeter de wereld, begin in je eigen hoofd, dus. Een aantrekkelijke idee, dat Bransen helaas wel iets aantrekkelijker had mogen uitwerken. De auteur komt wel erg moeizaam op gang. Jammer, want als hij na de eerste 65 bladzijden eenmaal de toon te pakken heeft, doet hij de mooiste dingen. Neem zijn analyse van hoe Paul de Leeuw ons leert op een nieuwe manier voor elkaar te zorgen in de publieke ruimte.
Godsdienst kan wél aanzetten tot geweld! Hè, hè, dat is eruit. Maar Paul Cliteur blijft het al jaren herhalen, ook weer in de 315 pagina’s tekst en 83 pagina’s noten van Het monotheïstisch dilemma. Terecht, vindt hij. Want hoewel niemand kan ontkennen dat we te lijden hebben onder religieus geïnspireerd terrorisme, moet dat verzwegen blijven. Cliteur spreekt van ‘plaatsvervangende belediging’: ‘Dat wil zeggen dat intellectuelen plaatsvervangend beledigd zijn voor vermeend onrecht dat aan de “cultuur” van minderheidsgroeperingen zou worden aangedaan. Dat onrecht bestaat dan uit het leveren van kritiek.’
Das war einmal, Paul, zou ik zeggen. Zo bestaat de jury van de Socrates Wisselbeker ook uit intellectuelen (een hoogleraar filosofie, een boekenredacteur van Trouw, een redacteur van Filosofie Magazine en een freelance journalist/filosoof). En heeft die ondanks alle daarin gespuide religiekritiek Het monotheïstisch dilemma niet genomineerd?
Zal Cliteur de prijs ook winnen? Ik sluit het niet uit. Zijn boek past zeker in de lijn die ik in de nominaties meen te ontwaren: niet alleen gaat het over een urgent onderwerp, het draagt ook (filosofische) oplossingen aan. Toch zou ik zelf niet op Het monotheïstisch dilemma stemmen. Cliteur toont zich daarin toch meer een polemicus dan een filosoof. Wat ik bij hem mis is zelfrelativering.
Zoals hij dat gewend is, combineert Hans Achterhuis daarentegen in het genomineerde De utopie van de vrije markt weer maatschappijkritiek met zelfkritiek. ‘Tot mijn verbazing en schrik, gemengd met woede over mijn eigen blindheid’ merkte de filosoof hoe hij zichzelf had laten inpakken door de neoliberale utopie die hij in dit boek onderzoekt. Daarin staat hij niet alleen, getuige de kredietcrisis. Zo is ook dit boek weer van groot belang voor onze huidige actuele situatie.
Ik verwacht dat de jury lang zal praten over de vraag of de prijs naar Cliteur moet gaan of naar Achterhuis. Wat tegen Achterhuis pleit, is dat hij behalve Cliteur ook zichzelf als tegenstander heeft: hij won al in 2009. Nu zei jurylid Florentijn van Rootselaar tegen Trouw dat dit niet uitmaakt: ‘Als jury kiezen we voor een boek, niet voor een auteur.’ Maar deze uitspraak valt in dezelfde categorie als ‘Het gaat me om de inhoud, niet om de vorm’. Als filosoof weet Van Rootselaar vast wel dat niet alles valt te scheiden en dat je vaak beter van én… én… kunt spreken. Daarbij won Achterhuis in 2009 niet alleen, hij won ook nog eens met een buitengewoon goed boek. Met alle geweld is zijn magnum opus genoemd. De utopie van de vrije markt valt daar als ‘gewoon’ goed boek wat bij weg.
Piepkleine letters
Maar bleef er geen vijfde kandidaat over? Inderdaad, maar ik denk niet dat De ware toedracht van Ton Derksen wint. Eerlijk gezegd verbaast het zelfs me dat dit boek is doorgedrongen tot de shortlist. Ten eerste is het geschreven door een hoogleraar in de wetenschapsfilosofie – voor velen toch het Siberië van de wijsbegeerte. Ten tweede ziet het binnenwerk eruit als de handleiding van een Lada: met piepkleine letters en naargeestige tabellen. Ten derde is het bijzonder technisch van aard – zo gaat een heel hoofdstuk over de ‘valkuilen van waarschijnlijkheidsargumentatie bij de waarheidsvinding’.
En toch laat dit boek bij uitstek zien dat filosofie ertoe doet. Derksen beschrijft uitermate helder hoe de evolutie ervoor heeft gezorgd dat we niet primair op waarheid uit zijn. Als we in het bos geritsel horen, kunnen we beter afstand houden dan kijken of het wel echt een wild zwijn is. Better safe than sorry. Dat mag banaal klinken, maar het heeft grote gevolgen. Bijvoorbeeld als we iemand moeten berechten. De voormalige verpleegkundige Lucia de Berk kan ervan meepraten. Er stierven wel verdacht veel mensen tijdens haar diensten… Hoewel er geen harde bewijzen waren, kreeg zij levenslang. Mede dankzij Ton Derksen is zij uiteindelijk toch vrijgesproken. Ik vind dat hij de prijs verdient – als auteur en als mens.