Home Muziek laat ons de wereld begrijpen

Muziek laat ons de wereld begrijpen

Door Marco Kamphuis op 24 september 2012

Cover van 10-2012
10-2012 Filosofie magazine Lees het magazine

Volgens recente wetenschappelijke inzichten is muzikaliteit veel wezenlijker voor de mens dan we dachten. Moeten filosofen nu beter gaan luisteren?

Je kunt respect voor de antieke filosofie ook overdrijven. Dat de planeten op hun baan door de ruimte elk een toon voortbrengen en dat die tonen samen een hemelse harmonie vormen, is een mooi idee van Pythagoras – te mooi, uiteraard, om waar te zijn. Misschien had de filosoof, befaamd logicus en fantast, last van oorsuizingen. In elk geval was hij de enige die deze muziek der sferen kon horen. Aangezien bewegende objecten geluid produceren, redeneerde hij, geldt dat ook voor hemellichamen. Astronomische observaties moesten het mogelijk maken hun toonhoogte te berekenen. Vanwege de geometrische orde die volgens Pythagoras achter alle natuurverschijnselen steekt, was het ondenkbaar dat de omwentelingen van de planeten samen een dissonant zouden opleveren. Pythagoras had, als hij geen driehoeken aan het opmeten was, wel meer rare ingevingen; we hoeven die in de eenentwintigste eeuw gelukkig niet allemaal serieus te nemen.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Bij scheikundige en filosoof André Klukhuhn klinkt de kosmische harmonie echter weer luid op. Voor hem is die een doorlopend thema in de geschiedenis van de klassieke muziek. Ze vormt dan ook ‘de rode draad’ van zijn boek Ongehoorde symfonie, dat ‘een overzicht van de geschiedenis en de filosofie van de klassieke muziek’ wil geven. Hij geeft ruiterlijk toe dat die kosmische harmonie in de achttiende en negentiende eeuw – bepaald niet de onbelangrijkste eeuwen in de muziekgeschiedenis – geen enkele rol speelt. Toch brengt dat feit hem niet af van de interessante invalshoek die hij gevonden denkt te hebben.

Plato meende, als variant op Pythagoras’ theorie, dat er Sirenen op de door de hemellichamen beschreven cirkels waren neergestreken. Die lieten onophoudelijk één toon horen en brachten zo gezamenlijk de kosmische harmonie ten gehore. Aristoteles was te nuchter om te geloven in een symfonie die alleen voor volmaakte zielen hoorbaar was: ‘De reden waarom wij het niet horen […] is dus eenvoudig: zo’n geluid is er niet.’ Componiste Hildegard van Bingen werd er in de twaalfde eeuw door geïnspireerd – zij het dat zij in haar visioenen Plato’s Sirenen vervangen zag door Gods engelenkoren. In de Renaissance rekende astronoom Johannes Kepler uit dat de zuivere planetenzang echt bestaat, maar zich slechts incidenteel voordoet. Heel veel meer valt er niet over te zeggen, en Klukhuhn wijdt dan ook hooguit 48 bladzijden aan de kosmische harmonie en haar echo’s in de geschiedenis. De overige 363 bladzijden van zijn boek vult hij door Geschiedenis van de westerse muziek van Grout en Palisca over te schrijven. Algemeen bekende feiten over het leven van beroemde componisten, samen met de gangbare anekdotes, lepelt Klukhuhn nog maar eens op, en dat in een onpersoonlijke en door grammaticale fouten ontsierde stijl. Je moet de auteur twee dingen nageven: hij is plichtsgetrouw in de vermelding van zijn bronnen (niet zelden Wikipedia) en het getuigt van lef om een slordig en gemakzuchtig werk als Ongehoorde symfonie in de handel te brengen.

Het contrast met Hub Zwarts De filosofie van het luisteren is groot. De hoogleraar filosofie van de natuurwetenschappen aan de Radboud Universiteit Nijmegen maakt indruk met zijn diepgang, eruditie en bevlogenheid. Hij poneert de stelling dat we de wereld moeten beluisteren om haar te begrijpen. Filosofen hebben zich altijd gericht op het woord: ze bewonderen of verwerpen geschreven bronnen, en verzuimen ondertussen niet de macht van het woord kritisch te onderzoeken. Wetenschappers vervangen woorden het liefst door getallen en formules: de werkelijkheid moet berekend worden. Taal en rekenen zien we als essentieel voor de mens. De waarde van muziek, als het erom gaat inzicht in de wereld te krijgen, is altijd onderbelicht gebleven. Dat heeft er volgens Zwart mee te maken dat muzieknotatie, een enkele incidentele kleitablet daargelaten, pas laat in de geschiedenis ontstond. De huidige notenbalk werd duizend jaar geleden ontwikkeld. Woorden en getallen noteren is van veel vroeger datum. We beschikken over teksten van Homerus en Sophocles, lopen tussen tempelruïnes en bekijken beschilderde vazen, maar hoe de muziek uit de Oudheid klonk weten we niet. Die late documentatie heeft de muziek op achterstand gezet, en wetenschap en filosofie hebben haar daardoor als onderzoeksobject verwaarloosd.

Dat is onterecht, want muziek is nauw verweven met het proces van antropogenese – het ontstaan van de mens. Modern onderzoek lijkt erop te wijzen dat de eerste mensachtigen communiceerden met een mengvorm van woorden, klanken en bewegingen; uit deze gemeenschappelijke bron zouden taal, muziek en dans zich in de loop van de geschiedenis ontwikkeld hebben. Zwart: ‘Toen het menselijk strottenhoofd evolueerde, waren spreken en zingen nog niet gedifferentieerd. De oudste talen waren waarschijnlijk toontalen – waarin toonhoogte betekenis had.’

Ook zonder de hypothese dat wij ‘zingende mensachtigen waren voordat we sprekende mensen werden’ kun je vaststellen, puur afgaande op de emoties die muziek bij de moderne mens losmaakt, dat muzikaliteit diep in ons wezen verankerd is. Maar wil dat ook zeggen dat muziek een geschikt middel is om de wereld te begrijpen? Dat brengt ons weer bij Pythagoras, die muziek zag als een ‘koninklijke route om de elementaire structuren van de kosmos te ontcijferen’. En vooral bij Richard Wagner, de grote held van Zwarts studie. Voor de muziekfilosoof Wagner was muziek niet alleen een kunstvorm, maar ook een vorm van weten, en om deze stelling te onderbouwen wendt Zwart zich tot het werk van de componist Wagner. Een ambitieuze opzet, waarin hij faalt. Hij schrijft voornamelijk over de verhaalstructuur van Wagners opera’s, die met hun mythologische oorsprong sinds lang een dankbaar object voor psychoanalytische duiding zijn. Dat is op zichzelf heel interessant, maar de zeldzame keren dat Zwart zich echt op de muziek concentreert, op de noten in de partituur, is zijn betoog krachteloos. Over het beginakkoord van Das Rheingold schrijft hij: ‘Es-groot als vertolking van het element water. Speel het op een piano en je hoort het. Het is als het ware de natuurlijke klank van de Rijn.’ Dat is impressionisme – niet de taal van een filosoof. Hoewel Zwart er niet in slaagt aannemelijk te maken dat muziek inzicht in de wereld biedt – inzicht dat zich laat vertalen in iets anders dan klanken –, is zijn boek de moeite waard door de kennis die hij kwistig rondstrooit, en ook wel door de ambivalente persoonlijkheid die eruit spreekt. Zwart lijkt enerzijds een geleerd filosoof met natuurwetenschappelijke belangstelling en anderzijds een luchtfietser die verband in uiteenlopende dingen ziet en getallenmystiek niet schuwt. Dat is trouwens een combinatie die sinds Pythagoras vaker voorkomt.

Muzikale baby’s

Na een boek met een hoog speculatief gehalte biedt de nieuwe, uitgebreide editie van Iedereen is muzikaal welkome afwisseling. Henkjan Honing, hoogleraar muziekcognitie, is de laatste om overhaaste conclusies te trekken en benadrukt liever hoe weinig hij weet. Toch zijn de onderzoeksresultaten van zijn nieuwe vakgebied, op strikt empirische basis, boeiend genoeg. Honing toont aan dat muzikaliteit al bij pasgeborenen aanwezig is: baby’s van enkele dagen blijken enorm gevoelig voor melodische en ritmische verschillen in spraak en muziek, ‘en hun onderscheidingsvermogen is op die punten vaak beter dan dat van de gemiddelde volwassene’. Met de muzikaliteit van andere soorten dan de mens blijkt het bedroevend gesteld, de optredens van kaketoe Snowball en het Thais Olifanten Orkest ten spijt. Verrassend is dat de verschillen in luistervaardigheid van musici en niet-musici relatief klein blijken, ‘zeker als we ze afzetten tegen de duizenden uren die de meeste musici in hun specialisme geïnvesteerd hebben’. Tussen neus en lippen vermeldt Honing dat Pythagoras het mis had met zijn beroemde ontdekking – de grondslag van zijn theorie over muziek en kosmos – dat welluidende intervallen op eenvoudige, natuurlijke getalsverhoudingen berusten. Harmonie tussen tonen blijkt toch wat anders dan harmonie tussen getallen.