Volgens Immanuel Kant (1724-1804) past elke filosofie in 4 vragen: Wat kan ik weten? Wat moet ik doen? Wat mag ik hopen? Wat is de mens?
01 Wat kan ik weten?
‘Je kunt van tevoren niet weten of iets grappig is. Of eigenlijk denk je dat alles wat je gaat zeggen grappig is, totdat je voor een publiek staat en iedereen je vragend aankijkt. Als dat gebeurt, komt dat vaak doordat je te veel in je eigen hoofd zit. Terwijl een grap maken een dialoog is met het publiek. Wel een bizarre dialoog: de ander heeft maar één zin en dat is “hahaha”. De mensen in het publiek hebben dus niet veel keuze in wat ze zeggen. Toch is lachen iets terugzeggen tegen de stand-upcomedian.’
Waarom wij lachen
02 Wat moet ik doen?
‘Er zit veel feminisme in mijn shows. Ik wil dat mensen zich gaan afvragen: goh, is de wereld niet gek? Dat kun je op twee manieren bereiken. Je kunt iets gek vinden wat verder niemand gek vindt. Dan kun je met een grap proberen uit te leggen waarom dat zo gek is. Of je kunt iets gek vinden wat iedereen gek vindt. Dan kun je er samen om lachen. We hebben humor nodig in deze wereld, waarin vreselijke dingen gebeuren. Mensen hebben behoefte aan afleiding, en lachen is de beste afleiding.’
‘Ik heb seksisme moeten ontleren’
03 Wat mag ik hopen?
‘Ik heb lang gevochten tegen mijn eigen misogynie. Ik heb seksisme moeten ontleren. Ik dacht bijvoorbeeld dat vrouwen niet goed konden zijn in stand-upcomedy. Dat dacht ik niet zozeer bewust, het was een onbewuste gedachtegang. Op een gegeven moment ging ik me afvragen waar die gedachte vandaan kwam. Waarom denk ik dat eigenlijk? Waarom zou ik geen stand-upcomedy kunnen doen? Ik wil met mijn optredens meegeven: ik heb veel ontleerd, en ik hoop dat jullie dat ook kunnen.’
04 Wat is de mens?
‘Je identiteit wordt niet alleen gevormd door wie jij denkt dat je bent, maar ook door wat anderen op jou projecteren. Voor mij zijn die twee dingen nu aan het samenkomen. Mensen zijn een beetje blind. Soms zien anderen dingen in je die je niet van jezelf doorhebt. Zo had ik vroeger last van een gebrek aan zelfvertrouwen; ik vond mezelf maar een kleine worm. Toen ik stand-upcomedy ging doen, vond het publiek juist dat ik stevig in mijn schoenen stond. Nu snap ik dat mijn zelfbeeld niet klopte. Mijn gebrek aan zelfvertrouwen stond in de weg van wie ik eigenlijk ben. Toen ik meer zelfvertrouwen kreeg, vielen de puzzelstukjes van mijn identiteit samen.’