Home Mensenrechten in tijden van moraalfobie
Mensenrechten

Mensenrechten in tijden van moraalfobie

Door Erno Eskens op 30 april 1999

10-1998 Filosofie magazine Lees het magazine

‘Ik zou de optie van militair ingrijpen in Kosovo zeker openhouden. Er worden mensenrechten geschonden. En bij mensenrechten gaat het niet om wensen of normen; nee, het gaat om rechten. Die kun je afdwingen. Desnoods met geweld.’ Het bevlogen ‘objectieve idealisme’ van Vittorio Hösle.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.


‘Als je de geschiedenisboeken erop naleest, merk je dat er een zeer fundamentele ontwikkeling bestaat die de naam “vooruitgang” verdient: we hebben mensenoffers en slavernij afgeschaft, er zijn gelijke rechten voor man en vrouw gekomen en de ergste vormen van armoede zijn, althans in Europa, overwonnen. Dat de Verenigde Naties in 1948 de Universele verklaring van de rechten van de mens hebben opgesteld, is weer een grote stap in het lange en vaak moeizame proces van vooruitgang.’

Bij hem geen spoor van de scepsis die postmodernen ertoe brengt de term ‘vooruitgang’ definitief in de ijskast te zetten. De Duitse filosoof Vittorio Hösle (38) ziet het als zijn onbescheiden taak om de wereld te verbeteren. En we moeten vaart maken. Het milieu verdient meer bescherming, het is zaak de toename van de wereldbevolking af te remmen, en er moet snel een wereldregering komen – ‘een democratische bondsrepubliek graag’. ‘En laten we dan ook gelijk de rechten van komende generaties institutionaliseren.’

Hösle haast zich vooruit. Op zijn 27ste al hoogleraar in New York en nu, tien jaar later, een van de belangrijkste denkers van Duitsland. Onlangs verscheen zijn twaalfhonderd pagina’s dikke hoofdwerk, Moral und Politik. Eerder had hij succes bij het grote publiek met Het meisje en de filosoof, een toegankelijk jeugdboek. Hösle is een systeembouwer volgens oud Duits recept. Vanuit zijn kenleer – hij spreekt van een ‘objectief idealisme’ – probeert hij een allesomvattende visie te ontwikkelen op wetenschap, politiek en ethiek.
 

Misdaad

Men verwijt hem onbescheiden moralisme. ‘Maar mensen die kritiek hebben op moralisme, beroepen zich in laatste instantie ook altijd op morele principes’, pareert hij. In onze cultuur zit de angst voor moralisme er diep in, constateert hij. Intellectuelen maken liever af en toe een kritische kanttekening, dan dat ze met concrete alternatieven komen. Ze zijn huiverig om de wet voor te schrijven. Deze moraalfobie begint groteske, bizarre vormen aan te nemen. ‘Europese intellectuelen zijn bijvoorbeeld bang om vrouwenbesnijdenis te veroordelen, omdat ze de Ethiopische cultuur willen respecteren. Ze denken dat mensenrechten in China moeilijk kunnen worden doorgevoerd, omdat Chinezen nu eenmaal een andere traditie hebben. Stuitend, vind ik dat. Schandelijk. Op deze manier laat je je in je moreel gevoel verlammen en sta je verraad toe jegens de onderdrukten.’ Wij kunnen wat dit betreft wat leren van Amerika, zegt hij. ‘De doorsnee Amerikaan laat zich heus niet wijsmaken dat folteren in Turkije nu eenmaal bij de cultuur van het land hoort. Ze vinden gewoon dat het een misdaad is. En ze hebben gelijk.’
‘Er is geen enkele reden om de regering van China weg te laten komen met de stelling dat ze handelt of mishandelt volgens de gewoonten en gebruiken van de eigen cultuur. Mensenrechten zijn universeel. Ze gelden altijd en overal. Wij hebben het recht en de plicht om onrechtvaardig handelende staten tot de orde te roepen. Wij kunnen en moeten ons ermee bemoeien.’
 

‘Het kenmerk van rechten is nu juist dat ze met geweld kunnen worden afgedwongen’

Het is makkelijker gezegd dan gedaan. Staten zijn soeverein en je kunt niet bij de eerste de beste schending van de mensenrechten binnen marcheren met de VN-vlag in de hand. ‘Maar als een regering het eigen volk afslacht – je ziet het nu in Kosovo gebeuren – dan kan het toch niet zo zijn dat de andere staten door het soevereiniteitsbeginsel verplicht zijn toe te kijken of het hoofd af te wenden? Er moet druk worden uitgeoefend. En ik zou de optie van militair ingrijpen zeker openhouden. Het gaat bij mensenrechten per slot van rekening niet om wensen of normen; nee, het gaat om rechten. En het kenmerk van rechten is nu juist dat ze met geweld kunnen worden afgedwongen.’

‘Een staat mag niemand het recht op leven ontnemen, mag niemand fysiek leed toebrengen, mag niemand zomaar het eigendom afnemen. Deze afweerrechten zijn wat mij betreft absoluut universeel. Ze gelden voor alle mensen in alle omstandigheden. Deze rechten, die in de Universele verklaring van de rechten van de mens zijn opgenomen, belasten de economie nauwelijks. Elke samenleving, ook de armste, kan daarom makkelijk werk maken van deze rechten. Het kan, en het moet.’

Maar niet alle mensenrechten zijn budgettair neutraal. ‘Naast afweerrechten, staan in de Verklaring ook sociale rechten opgesomd. Er staat dat iedereen aanspraak kan maken op hulp van anderen en in aanmerking komt voor bijstand. Deze sociale of positieve rechten zijn in de praktijk vaak lastig uitvoerbaar: arme landen kennen geen verzorgingsstaat en het vergt flinke investeringen om een goed sociaal systeem op te bouwen. Niet iedere staat is daartoe in staat. Het is contraproductief om economische grondrechten af te dwingen. De economie van het land kan er door gedestabiliseerd worden. Sociale rechten zijn in de praktijk dus niet voor iedereen te garanderen. Zelfs in rijke landen als Nederland en Duitsland merk je dat al. Staatsburgers hebben bij ons meer sociale rechten dan doorreizende buitenlanders.’
 

Persoonsrechten

‘Tot slot worden in de Verklaring nog politieke rechten opgesomd. In feite zijn dit de hoogste rechten, omdat ze garanderen dat je invloed op de vormgeving van het hele rechtssysteem kunt uitoefenen. Het is wat mij betreft logisch dat je deze politieke rechten niet aan iedereen kunt geven. Kinderen kun je bijvoorbeeld niet zomaar politieke rechten toekennen. Deze rechten gelden alleen voor mensen met een goed ontwikkeld intellectueel vermogen.’

De term Vernunft (intellect of verstand) klinkt opvallend vaak als Hösle aan het woord is. ‘De mens is een wezen met verstandelijke vermogens. Dat is kenmerkend voor ons. Maar als wij zouden vaststellen dat chimpansees over een zeer hoge graad van intelligentie beschikken, dan moeten we ook mensenrechten toekennen aan deze apen. Je hoeft ze geen politieke rechten te geven, maar misschien wel afweerrechten. Eigenlijk is de term mensenrechten daarom wat ongelukkig. Het gaat niet om rechten die exclusief voor de menselijke soort gelden. Ze liggen niet exclusief in het menselijk DNA verankerd; ze hebben niets met biologie te maken. Je kunt daarom beter spreken van “persoonsrechten”, omdat de bepalende factor hier niet het biologische mens-zijn maar het verstandelijke persoon-zijn is. Personen zijn in staat rechten en plichten van anderen te erkennen. Het zijn morele wezens die ook anderen als morele wezens kunnen erkennen, zoals van John Locke en Immanuel Kant al wisten.’
 

‘Rechten die je als individu wel zou willen, moet je ook aan anderen toekennen’

‘Personen zijn niet alleen verstandelijk in staat de rechten van anderen te erkennen, maar doen dat in de praktijk ook. Iedereen weet bijvoorbeeld dat het niet goed is om te stelen of te doden. Dat weet je, omdat je wel aanvoelt dat het ook niet leuk zou zijn als jij zelf zou worden bestolen. Het gevolg is dat alle dieven die een beetje bij hun verstand zijn, gewetensnood hebben. Ze weten dat er ethische normen zijn die zouden moeten gelden, en die in de praktijk ook gelden, ook al handelen zij er niet naar.’

‘Kant heeft dit principe mooi beschreven met zijn categorische imperatief: iets is moreel toelaatbaar als je er vrede mee hebt dat iedereen om je heen het ook zou doen. Hij past dit ook toe op de rechtsfilosofie. Rechten die je als individu wel zou willen, moet je ook aan anderen toekennen. En als je vindt dat je ze niet aan iedereen kunt toekennen, dan gelden ze voor jezelf ook niet. Dit is de waterdichte test van de categorische imperatief. Alles wat deze test niet kan doorstaan, is niet moreel.’

Tijdens de Verlichting – Kant was natuurlijk de grootste Verlichtingsdenker – is de eerste verklaring van de mensenrechten opgesteld. Franse revolutionairen kwamen in 1789 met een “Déclaration des droits de l’homme et du citoyen” en in Amerika doken de universele mensenrechten op in de “Bill of Rights”, de Amerikaanse grondwet. ‘Dat was een stap vooruit. Vooruitgang is niets anders dan een toenemend besef van gelijkheid: wat ik voor mijzelf nastreef, dat moet ik ook alle andere personen toestaan.’
 

Als.., dan

‘Het gedachte-experiment van de categorische imperatief blijkt goed te werken. Het is een uitstekende formele onderbouwing van de mensenrechten. Uitstekend, maar niet uitputtend, zou ik zeggen. Kant redeneert: als jij dit niet wilt, dan moet je het ook een ander niet aandoen. Het is slecht om krijgsgevangenen te doden als ik tegelijkertijd hoop dat de tegenpartij niet hetzelfde doet met mijn soldaten. De clou schuilt in het woordje ‘als’. Iets is moreel verwerpelijk ‘als’ niet aan de eis van wederkerigheid en generaliseerbaarheid is voldaan. Maar Kant zegt dus niet dat het doden van krijgsgevangenen op zich, los van enige bepaling, verwerpelijk is. Of neem dit voorbeeld: eeuwenlang heeft in Europa de traditie van het duel bestaan. Het duel was op strenge wederkerigheid gebaseerd. De strijd vond plaats met toestemming van beide partijen en was aan strenge regels gebonden die op iedereen van toepassing waren. De formele rechten van wederkerigheid en generaliseerbaarheid waren dus gewaarborgd, maar dat neemt niet weg dat duels primitief en verwerpelijk zijn.’

‘Ik zou zeggen dat het duel het recht op leven in gevaar brengt. Als ik dat zeg, formuleer ik een inhoudelijk criterium dat veel verder gaat dan het formele criterium. Je kunt geen mensenrechten opstellen zonder een beroep te doen op dergelijke inhoudelijke criteria. Een complete ethiek bestaat altijd uit een formele én een inhoudelijk kant.’

‘Als je een positieve, inhoudelijke moraal wilt formuleren, heb je kennis nodig. Je moet feitelijke informatie hebben over de situatie die je beoordeelt. Geen geweten zonder weten. Je kunt bijvoorbeeld niet zomaar concluderen dat afweerrechten onverkort moeten gelden en dat de bewegingsvrijheid van burgers nooit mag worden beperkt door de politie. Je kunt beter eerst even kijken hoe dat concreet uitpakt. In een staat met een ernstig terrorismeprobleem moet je de burgerlijke vrijheden inperken, om de samenleving te beschermen. In zo’n geval is een strengere politie onvermijdelijk.’
 

‘Het recht op voortplanting kan verdwijnen’

‘Je hebt kennis nodig, maar omdat je kennis altijd onvolledig is, weet je helaas nooit zeker of je het helemaal goed doet. Ik las ooit een verhaal over een expeditie naar de Noordpool die vastliep in het ijs. Er ontstond voedselgebrek. “De eerste die voorraden steelt, wordt doodgeschoten”, zei de leider van de expeditie. Dat was de enige mogelijkheid om rechtvaardigheid in stand te houden. Maar uitgerekend zijn beste vriend, iemand die eerder zijn leven redde, kon de verleiding niet weerstaan. Om de discipline te handhaven, besloot de expeditieleider zijn beste vriend te doden. Een paar uur later werd de groep geheel onverwacht gevonden en gered. “Hebt u berouw u om wat u gedaan hebt?”, vraagt iemand aan de expeditieleider. “Nee,” zegt hij, “in vergelijking met wat ik nu voel zou berouw comfortabel zijn.” Hij is volledig van de kaart. Niet omdat hij spijt heeft, maar omdat hij moreel moest handelen zonder precies te weten wat het juiste is om te doen. Dat is de menselijke conditie: je moet beslissen, wetend dat je kennis onvolledig is.’
‘Dat is het aller moeilijkste: moreel handelen terwijl je beseft dat je fout kunt zitten. Maar toch moet je. Je moet mensenrechten uitdragen, terwijl je weet dat ze misschien wel op onjuiste of onvolledige kennis zijn gebaseerd. Het betekent dat je naar de feiten moet blijven kijken: hoe pakken die mensenrechten in de praktijk uit? Zo denk ik dat er genoeg bewijsmateriaal is voor de stelling dat het recht op onbegrensde voortplanting op de helling kan. Het demografische probleem is zo groot – misschien wel het grootste van de komende eeuw – dat het niet langer verantwoord is het recht op onbeperkte reproductie overeind te houden. Dit mensenrecht geldt niet langer.’
 

Reclame

‘Er zullen ook nieuwe rechten bijkomen. Voor toekomstige generaties is er op het ogenblik nog niets geregeld. Politici kijken niet verder dan tot de volgende verkiezingen en dus vallen veel beslissingen uit in het voordeel van de nu levende generaties. Je ziet dat in het milieubeleid, in de economie, in het onderwijs. Het probleem is dat komende generaties geen vertegenwoordigers hebben. De markt bekommert zich alleen om koopkrachtigen – toekomstige generaties hebben geen geld – en in de democratie kunnen kinderen en ongeborenen uiteraard geen stemrecht krijgen. Maar een goede democratie beschermt natuurlijk wel de rechten van zwakken en stemlozen. Ik kan me daarom voorstellen dat de Raad van State, de instantie die wetten aan de grondwet toetst, de rechten van de komende generaties gaat beschermen. Als wetten grote gevolgen hebben voor de toekomst moet dit orgaan ze kunnen afwijzen.’
‘Bovendien kunnen we de afweerrechten uitbreiden. Volgens mij moet er een artikel komen waarin het recht wordt geformuleerd om verschoond te blijven van manipulatie via bepaalde vormen van reclame. Het is een concretisering van het oude recht op vrijheid. Onbewust word je via reclame ertoe aangezet iets te kopen omdat een bepaald beeld aan je wordt opgedrongen. Dat moet een beetje binnen de perken blijven.’

‘Er zullen nog veel meer rechten bijkomen. Het is een kwestie van groeiend inzicht en morele vooruitgang. De weg door de geschiedenis kent geen einde. Het is nooit af.’

Van Vittorio Hösle verscheen:
Moral und Politik; Grundlagen einer politischen Ethik für das 21.Jahrhundert (uit. Beck)
Die Krise der Gegenwart und die Verantwortung der Philosophie. (uitg. Beck)
Philosophiegeschichte und objectiver Idealismus (uitg. Beck) 
Philosophie der ökologischen Krise; Moskauer Vorträge (uitg. Beck)
Praktische Philosophie in der Welt (uitg. Beck)

Samen met Nora K. schreef hij: Het meisje en de filosoof; een diepgaande filosofische dialoog tussen een volwassene en een kind, (uitg. Bert Bakker).
 

Over Vittorio Hösle

Het komt niet vaak voor dat wetenschappers voor hun dertigste ‘hoogleraar’ voor hun naam mogen zetten. Vittorio Hösle (1960), op zijn 27ste jaar professor in New York, is een uitzondering. Na zijn proefschrift over Hegel maakte hij snel naam door, geheel tegen de tijdgeest in, een volledig filosofisch systeem op te bouwen. Waar de meeste intellectuelen zich beperken tot het stellen van goede vragen, probeert Hösle ze ook te beantwoorden. Bescheidenheid siert de mens niet, zegt hij. De problemen van overbevolking, milieuvernietiging en politieke instabiliteit vereisen creatieve oplossingen. Om die te bedenken moet de intelligentia worden gemobiliseerd, maar dat laatste lukt niet goed. In Die Krise der Gegenwart und die Verantwortung der Philosophie constateert Hösle een verlammende ‘geestelijke verwarring in het linkse kamp van de intelligentia’. Hij bindt daarom de strijd aan met ‘intellectuelen die nergens meer in geloven, hun oude held Marx hebben ingeruild voor een goedkope interpretatie van Nietzsche en die, terwijl ze zichzelf als “kritisch”, “links” en “progressief” etaleren, in feite het verstand geweld aandoen met hun absurde argumenten.’

Hösle is door Karl Otto Apel beïnvloed, een inmiddels stokoude Duitser die ethiek bedrijft via de formele methode. ‘Apel reflecteert op onze mogelijkheid tot reflectie. Dat wil zeggen dat hij nagaat wat het betekent als je gebruik maakt van argumenten en redenen.’ Maar Apel gaat niet ver genoeg, vindt Hösle. Met name in de milieufilosofie en de ethiek is het formuleren van harde, inhoudelijke criteria volgens hem nodig en mogelijk. Vandaar zijn ‘objectief-idealistische filosofie’. Hij is idealist omdat hij gelooft dat de samenleving maakbaar is en vooruitgang mogelijk is. En wat vooruitgang is, laat zich volgens hem ‘objectief’ vaststellen. ‘Bepaalde normen zijn objectief omdat ze niet door mensen veranderd kunnen worden. Als Hitler de oorlog had gewonnen en wij aan zijn moraal waren gewend, dan nog zou zijn regime desondanks verwerpelijk zijn zonder dat iemand ze verwerpelijk vindt. Vanuit een objectief standpunt blijven die ideeën verwerpelijk. Dat is de pointe van het objectieve idealisme.’

Hösles bekendste werk is Het meisje en de filosoof. Het boek kwam tot stand toen de vijftienjarige Nora aan Hösle wat vragen stelde naar aanleiding van Jostein Gaarders De wereld van Sofie. Hösle schreef Nora daarop een aantal brieven over een denkbeeldig café waar alle grote filosofen uit de geschiedenis aan de toog hangen en discussiëren. Das Café der toten Philosophen, zoals het boek in het Duits heet, is een kleine bestseller. In Moral und Politik werkt Hösle zijn visie op politiek-ethische onderwerpen systematisch uit.