Als 11 september ons iets heeft geleerd over de menselijke aard, dan is het zijn verlangen naar veiligheid. Het is een drang die nog sterker lijkt te zijn dan die naar vrijheid – ook in het vrijheidlievende Westen. Het valt bijvoorbeeld op hoe eenvoudig landen als Groot-Brittannië en de Verenigde Staten privacy-wetgeving konden aanpassen, zonder al te veel gemor van oppositiepartijen en publieke opinie. In zo’n wereld die zijn naïviteit heeft verloren en zijn eigen kwetsbaarheid onder ogen moet zien, is het juist des te belangrijker om de notie van mensenrechten overeind te houden.
Dezelfde taal
De taal van de mensenrechten wordt gesproken ver buiten de grenzen van de kleine minderheid van de liberale middenklasse. Dat wil echter niet zeggen dat door deze brede acceptatie van het mensenrechtendiscours iedereen ook dezelfde taal spreekt. De taal van de mensenrechten werd namelijk getransformeerd en, ironisch genoeg, de inhoud geparticulariseerd. Hoe breder en gevarieerder de mensenrechtengemeenschap werd, hoe gedetailleerder haar eisen werden.
Dat is op zich een goede zaak; in een samenleving met zoveel verschillende groeperingen als Israël moeten even zo vele stemmen gehoord kunnen worden in het debat over mensenrechten. Maar tegelijkertijd is het belangrijk om te beseffen dat mensenrechten inhoudelijk universele aspiraties hebben. Met andere woorden: ze gaan voorbij aan particuliere belangen. Doen ze dat niet, dan verliezen ze uiteindelijk hun waarde als algemene richtlijnen voor een samenleving.
Dit evenwicht tussen samenstelling en inhoud is delicaat, wat wordt geïllustreerd door de geschiedenis van de Israëlische mensenrechtenorganisatie Association of Civil Rights (ACRI). Sinds haar oprichting in 1972 bestaat er een voortdurende spanning tussen de universele aspiraties van ACRI en de beperkte samenstelling van haar bestuur. ACRI adopteerde een universele retoriek. Ze beschreef mensenrechten bewust als natuurlijke en onvervreemdbare rechten en vereenzelvigde zich met geen enkele politieke stroming. ACRI betrok haar mandaat expliciet uit de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, en onderschreef vurig de conclusies van de Weense Conferentie dat ze ondeelbaar zijn. Tegelijkertijd kon die universele retoriek een zeer pijnlijke werkelijkheid niet verhullen, namelijk dat de bestuursleden van ACRI bijna allemaal deel uitmaakten van een zeer kleine elite in de Israëlische maatschappij. Het grootste deel van het bestuur van ACRI bestond uit joodse, goed opgeleide, seculiere en liberale activisten. De universele retoriek van ACRI heeft die minderheidsgroeperingen die toch met name zouden moeten profiteren van meer aandacht voor mensenrechten, zoals de Palestijnen, nieuwe immigranten, orthodoxe of oosterse joden en anderen, nooit aangetrokken. Deze mislukking wijst op een onoverbrugbare kloof tussen de universele taal die ACRI hanteert en de ‘echte’ bezorgdheid van de minderheden. De universele taal van ACRI blijkt te abstract, te afstandelijk en misschien te steriel en academisch, om overgenomen te worden door de voorvechters van rechtvaardigheid en de slachtoffers van onrechtvaardigheid.
Activisten
Je kan dus stellen dat de mensenrechtenretoriek een zeer grote aantrekkingskracht heeft gehad die veel verder reikt dan de grenzen van de kleine elite die ACRI in de jaren zeventig hebben opgericht. Net zoals in het Amerikaanse abortusdebat zowel de voor- als tegenstanders van abortus over rechten spreken, bezigen links en rechts, religieus en seculier, Arabieren en joden, Oosterse joden en Russische joden de taal van de mensenrechten om hun tegenstrijdige eisen af te dwingen.
Maar in het woord ‘tegenstrijdig’ schuilt een probleem. De vele organisaties hebben ACRI’s universele boodschap onmiskenbaar geparticulariseerd – gebruikt om hun eigen doeleinden te bereiken. De vraag is of daarmee het universele karakter van mensenrechten nog wel wordt herkend.
Enkele voorbeelden: Adallah B, een mensenrechtenorganisatie die zich specialiseert in de rechten van Israëlische Palestijnen, heeft stelselmatig geweigerd om zich voor de rechten van feministische Palestijnen sterk te maken. Ze negeerde systematisch de minderheidsbelangen binnen de Palestijnse maatschappij uit angst dat aandacht aan deze problemen te veel verdeeldheid zou zaaien. B’zedek protesteerde vaak tegen de ondervragingsmethoden die door de Israëlische veiligheidsdienst werden gebruikt. Maar B’zedek richt zich vooral tegen het verhoren van rechtse activisten en kolonisten; men protesteert bijvoorbeeld niet tegen het afschuwelijke, systematische martelen van Palestijnen door de veiligheidsdiensten. Bedek streed ook tegen de censuur van de extreem-rechtse propaganda, maar verhief nooit haar stem in protest tegen de censuur van links materiaal.
Moeten de stichters van ACRI nu trots zijn op wat ze bereikt hebben, namelijk een grotere democratisering van het mensenrechtendiscours, of moeten ze het betreuren dat het nieuwe mensenrechtendiscours afwijkt van het universele discours dat door haar oprichters werd voorgestaan?
Sektarisch of steriel
Even belangrijk is de aandacht voor de deugden en ondeugden van het universele mensenrechtendiscours. Het algemene karakter van dat discours kan gemakkelijk de tegenstrijdige eisen van de bijzondere groeperingen bagatelliseren, maar kan juist een harmoniserende en evaluerende rol spelen.
De taal van de rechten is een dynamische, transformatieve taal, die iemand van universele naar particuliere idealen leidt en vice versa. Het verwoorden van iemands belangen bij het particuliere, op rechten gebaseerde discours vergemakkelijkt een groter begrip van de overeenkomst tussen de eigen belangen en die van anderen. Het kan de basis leggen voor een meer universele benadering. Tegelijkertijd is het ontwikkelen van universele idealen vaak een stap in het proces van het ontdekken van de eigen particuliere levensbeschouwing.
Het naast elkaar bestaan van het universele en particuliere mensenrechtendiscours is essentieel voor hun vitaliteit, mits een dynamische interactie tussen het universalisme en het particularisme in stand wordt gehouden. Beter gezegd, de particularisten moeten soms in staat zijn boven hun particularisme uit te stijgen en de gemeenschappelijkheid te begrijpen die tussen hen en anderen bestaat. De universalisten dienen aandacht te besteden aan de particuliere belangen, willen ze een realistisch in plaats van een utopisch of afstandelijk universalisme stichten. Zonder een vruchtbare interactie tussen particularisten en universalisten is het particuliere mensenrechtendiscours een dekmantel voor sektarische politiek, terwijl het universele te afstandelijk en steriel is.
Kan een dergelijke utopische co-existentie van het universalisme en particularisme hevige politieke conflicten, zoals die tussen Israël en de Palestijnen of tussen de islam en het Westen, overleven? Kunnen mensen hun universalisme ten tijde van heftige politieke conflicten behouden?
De recente politieke beroeringen en de aanhoudende spanningen tussen radicale Islamitische krachten en het Westen zullen het delicate evenwicht tussen universalisme en particularisme beïnvloeden. Met name kunnen ze het proces van particularisering van de mensenrechten en het fragmentatieproces van de mensenrechtengemeenschap versnellen. En ook de intensiteit van de politieke sentimenten kan hartstochtelijke, maar misleide mensenrechtenactivisten ertoe aanzetten sektarische politieke idealen te bevorderen onder het mom van mensenrechtenretoriek. Maar juist het gebruik van de mensenrechtentaal vooronderstelt het vermogen de eigen belangen te overstijgen. Het mensenrechtendiscours heeft inmiddels voldoende ankers om z’n sektarische gevoelens kwijt te raken, zelfs in tijden van crisis. Zijn vitaliteit wordt onderhouden door de globale en internationale krachten die, op de lange termijn, een krachtig tegenwicht bieden tegen sektarische krachten.
Verenigde Naties
Het is verleidelijk om internationale organisaties als de Verenigde Naties aan te wijzen om pertinent voorbij de ‘eigen’ belangen te kijken en hen het ‘recht’ te geven om boven alle partijen aan te geven wat mensenrechten dicteren. Maar zo’n institutionele opvatting van rechten is fout. Voor zo’n organisatie dreigt hetzelfde lot als ACRI: steriel, afstandelijk. Mensenrechten, en met name de universele aspiraties, kunnen uitsluitend in een dialoog worden ontwikkeld. Er is geen één allesbepalende stem die weet wat mensenrechten vereisen. Verschillende mensenrechtenorganisaties ontwikkelen stap voor stap hun visie juist door discussie met diverse partijen. Mensenrechtenactivisten moeten evenwichtskunstenaars zijn.
Toegegeven: soms kan het niet anders dan dat enkele instituties het recht moeten hebben om ‘uiteindelijke’ beslissingen te maken over wat mensenrechten voorschrijven. Ik denk daarbij aan organisaties die zich sterk maken voor internationale wetgeving met mensenrechten als uitgangspunt. Zij ontkomen er niet aan die mensenrechten helder te omschrijven – als een ‘officieel’ vertrekpunt.
Maar dit is ook niet méér dan een vertrekpunt, open voor herinterpretatie en wijzigingen.
Het mensenrechtendiscours kan veranderen en zich ontwikkelen tijdens een crisisperiode. Het kan zijn aantrekkingskracht soms verliezen, of het kan op verschillende manieren worden misbruikt; maar zo lang mensen liever over rechten spreken dan alleen maar over belangen, behoudt het zijn universele belofte. Rechten beschermen nooit alleen mijn belangen; ze beschermen ook altijd die van mijn vijanden. Dit is precies wat ze tot rechten maakt en tot kwesties die van groot belang zijn voor de hele mensenrechtengemeenschap.
Vertaling uit het Engels door Hans Bosman
Alon Harel is rechtsfilosoof aan de Hebrew University te Jeruzalem.