Home Martha Nussbaum: ‘Het onderwijs verkeert in diepe crisis’
Onderwijs

Martha Nussbaum: ‘Het onderwijs verkeert in diepe crisis’

Door Martha Nussbaum op 25 oktober 2011

Cover van 09-2011
09-2011 Filosofie magazine Lees het magazine

Martha Nussbaum heeft veel bijval gekregen van haar lezers, constateert ze tevreden. De Amerikaanse filosofe schreef Niet voor de winst, over de crisis van het onderwijs. ‘Scholen en universiteiten voeden hun leerlingen niet meer op tot echte wereldburgers.’

Als alle buitenlandse filosofen kijkt Martha Nussbaum haar ogen uit. In de Internationale School voor Wijsbegeerte te Leusden is het rond het middaguur zo druk dat het restaurant niet alle lunchers tegelijk kan herbergen. De belangstelling betreft twee cursussen én de Frederik van Eeden-lezing die Nussbaum later die middag zal houden. ‘En al deze mensen komen voor filosofie?’ zegt de Amerikaanse filosofe. ‘Mijn land is toch vele malen groter, maar zoiets als dit kennen we niet. Wat publieksfilosofie betreft zijn jullie echt een rolmodel.’

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De boodschap die Nussbaum ditmaal naar Nederland brengt is uitgesproken somber. Haar lezing gaat over het pas vertaalde boek Niet voor de winst. Daarin betoogt ze dat het onderwijs wereldwijd in een crisis verkeert die ‘desastreus’ kan uitpakken. Vakken die scholieren en studenten opvoeden tot volwaardige wereldburgers – de liberal arts – staan overal onder druk. Vakken daarentegen die de economie vooruit zouden helpen krijgen van overheden alle ruimte en geld. Kortom, het kortetermijndenken regeert. Het publiek in Leusden beloont Nussbaum met lang en instemmend applaus.

Enkele uren voor haar optreden constateert de filosofe – frêle in een hemelsblauw mantelpakje, opvallend lage stem – dat het boek een gevoelige snaar heeft geraakt. Niet voor de winst is inmiddels vertaald in twaalf talen, en het regent uitnodigingen voor optredens, tot in Ierland en Korea aan toe. ‘Dit boek’, zegt Nussbaum tevreden, ‘brengt mensen samen. Het is geen wetenschappelijke publicatie; ik heb het bedoeld als manifest. Ik wilde de lezers argumenten aanreiken waarmee ze vervolgens hun politici en bestuurders kunnen bestoken. Dat is tot nog toe wonderwel gelukt. Breed leeft diepe bezorgdheid over de staat van het onderwijs.’
Niet voor de winst borduurt in zekere zin voort op haar boek Cultivating Humanity uit 1997. ‘Het interessante vind ik dat het klimaat sindsdien zo is veranderd. Veertien jaar geleden maakte ik me druk om een bepaald slag conservatieven dat de universiteiten aanviel. Zij vonden dat de aandacht voor “diversiteit” binnen de geesteswetenschappen niet gepast was. Dat bijvoorbeeld genderstudies en onderzoek naar niet-westerse culturen overbodig waren. Terugkijkend zeg ik: we hadden meer gemeenschappelijk dan ik besefte. We waren het er in elk geval over eens dat de geesteswetenschappen het hart van het onderwijs moesten vormen. Sindsdien is de conservatieve oppositie totaal veranderd. Daar zijn ze tegenwoordig geobsedeerd door onderwijs dat op korte termijn economische winst oplevert.’

Hebt u een verklaring voor deze verandering?
‘Moeilijke vraag. De wereldwijde economische crisis is denk ik een deel van het antwoord. En de globalisering, waardoor landen denken dat ze in een rat race zitten, dat ze hun deel moeten pakken. Rijke landen menen dat ze hun rijkdom minimaal moeten vasthouden. Armere landen, zoals India, vinden dat ze zich razendsnel moeten ontwikkelen. En onderwijs wordt beschouwd als een zeer belangrijke motor voor economische groei. Dus staan de liberal arts overal onder druk. Dat lijken immers vakken die daar geen direct verband mee hebben.’

Geldt dat volgens u ook voor Nederland?
‘Ik zou zeggen van wel. Het is hier niet zo dramatisch gesteld als in Groot-Brittannië, waar de geesteswetenschappen massaal worden wegbezuinigd en links en rechts faculteiten moeten sluiten. Maar het zou goed zijn als ook in dit land studenten colleges moesten volgen in de humanities, zelfs als hun hoofdvak techniek of medicijnen of economie wordt. En dat is voor zover ik weet nog lang niet overal het geval.’

Nussbaum noemt het een misverstand dat economische groei vanzelfsprekend leidt tot vooruitgang. Ze gaat daarbij uit van het Human Development Paradigm. Volgens dit model meet je de ontwikkeling van een land niet uitsluitend af aan economisch succes, maar ook aan factoren als toegang tot de gezondheidszorg, tot het onderwijs, aan de vrijheid van meningsuiting, aan de religieuze vrijheden. Kijk naar een land als China, zegt Nussbaum. Daar floreert de economie, maar met de mensenrechten is het nog altijd treurig gesteld. Welvaartsstijging mag volgens haar nooit doel in zichzelf zijn, maar moet je hooguit zien als middel om hogere doelen te bereiken.

Zijn die doelen universeel?
‘Tot op zekere hoogte wel. Maar je moet rekening houden met de specifieke cultuur van een land. Neem de vrijheid van meningsuiting. De Verenigde Staten kennen een sterke traditie waarin antisemitische uitlatingen bescherming krijgen van de Grondwet. In Duitsland is dat heel anders; daar is het illegaal om antisemitische geschriften te verspreiden. Als je kijkt naar de specifieke geschiedenis en problemen van deze landen denk ik dat beide standpunten correct zijn. Een ander belangrijk punt is dat die factoren uit het Human Development Paradigm niet verplichtend mogen zijn. Je biedt de bevolking toegang tot de gezondheidszorg, maar als je ervoor kiest om ongezond te leven, dan moet dat je vrijstaan. Sommige mensen willen dag en nacht werken, en dat is prima. De crux is dat je daartoe niet gedwongen mag worden. Er moet een zekere bescherming bestaan, zodat je buiten de arbeidsuren tijd overhoudt voor je gezin en voor jezelf.’

Overheden die het Human Development Paradigm verwaarlozen en zich exclusief blijven richten op economische groei, vindt Nussbaum, bijten zichzelf uiteindelijk in de staart. ‘Op de lange termijn zal die focus funest zijn voor een gezonde businesscultuur. We weten immers dat innovatie daarvoor cruciaal is. Om nieuwe ideeën te genereren heb je medewerkers nodig die hun verbeelding durven aanspreken, niet alleen superspecialisten. Zelfs in China, waar ze wel erg gericht zijn op economische vooruitgang, groeit de laatste tijd de aandacht voor de geesteswetenschappen – juist omdat ze daar inzien dat stimulering van de verbeelding essentieel is om de innovatie gaande te houden. En ook de Chinezen beginnen langzaam te beseffen dat kritisch denken belangrijk is. Je hebt een klimaat nodig waarin iemand een tegenstem durft te laten horen.’

Maar de geesteswetenschappen zijn volgens haar bovenal van levensbelang voor ‘een menswaardige maatschappij’. Die bereik je tenslotte niet zomaar. ‘Voor een pluralistische democratie hebben we burgers nodig die voor zichzelf kunnen denken. En dan is het erg kortzichtig om je in het onderwijs alleen te focussen op toegepaste vaardigheden. Kennis van de geschiedenis en van de sociale wetenschappen is nu eenmaal een belangrijke voorwaarde voor democratisch burgerschap. Eigenlijk kan geen enkele volwassene in deze heterogene wereld zonder. Hoe moet je stemmen over beleidsvoornemens als je je niet kunt voorstellen wat de gevolgen zullen zijn voor mensen buiten je eigen kring? Voor de democratie is het essentieel dat je jezelf kunt verplaatsen, bijvoorbeeld in de leden van een andere etnische of religieuze groep. En hoe kunnen we nadenken over kwesties als de klimaatverandering als we geen breder beeld hebben van de wereld waarin we leven?’

Om op te groeien tot volwaardige burgers moeten jonge mensen in haar ogen vóór alles leren argumenteren. In Niet voor de winst pleit Nussbaum hartstochtelijk voor de (her)invoering van het socratisch denken in het onderwijs. Dat kan volgens haar alleen goed onderwezen worden als het ‘diep geworteld’ is in de pedagogiek en in ‘het algehele ethos’ van een school. ‘Elke leerling of student’, schrijft ze, ‘dient behandeld te worden als een individu wiens geestelijke krachten zich aan het ontplooien zijn en van wie een actieve en creatieve bijdrage aan het debat in de klas wordt verwacht.’

In Nederland klinkt juist de klacht dat leerlingen veel te mondig zijn geworden.
Nussbaum glimlacht. ‘Dat leerlingen zich onomwonden uitspreken is op zichzelf veel gezonder dan het tegenovergestelde. Socrates zou niemand ontmoedigen om assertief te zijn. Maar hij bedoelde niet dat je moest roepen: dit vind ik, en daarmee uit. Wij kennen dit probleem in de Verenigde Staten ook. Daar luisteren jonge mensen de godganse dag naar talk radio. Daarvan steken ze op dat je luidkeels je mening moet geven, met veel minachting voor je tegenstander. De hele mediacultuur is er een van interrumperen, niet van naar elkaar luisteren. Dat is uiteraard niet wat ik bedoel. De taak van de docent is juist om die assertieve houding in goede banen te leiden. Jonge mensen te leren wat de structuur van een deugdelijk argument is. Hij moet ze bijbrengen hoe je je eigen redeneringen kunt onderzoeken. Hoe je kunt luisteren naar anderen met wie je het niet eens bent.’

Ze noemt het voorbeeld van een negentienjarige student bedrijfseconomie die op zijn universiteit verplicht was een reeks liberal arts-vakken te volgen. Hij was vóór de doodstraf en dat bleef hij. Maar doordat hij bij een college socratisch denken het standpunt van de tegenstander moest innemen, leerde hij respect op te brengen voor diens argumentatie ‘in plaats van het debat te zien als een uitgelezen kans om stoere uitspraken te doen’. Dat was, zegt ze, voor het eerst dat dat hem lukte.

Denkt u dat internet onze debatcultuur beïnvloedt?
‘O, absoluut. Dat we eraan gewend raken om alles maar op te schrijven, zonder enige zelfcensuur, heeft een diepgaand effect. Ik denk dat internet, vanwege de anonimiteit die het biedt, het zindelijke argumenteren ernstig bedreigt. Het moedigt aan om alles maar op te schrijven wat je denkt, in uiterst grove taal, heel beledigend. Als mensen hun commentaren moesten ondertekenen, dan zouden ze wellicht nadenken over de gevolgen. Zich verantwoordelijker voelen. Nu krijgen ze nauwelijks tegenwicht.’

Van Facebook moet ze niets hebben, zegt ze. En schrijven voor blogs leidt haar ‘te veel af’ van haar wetenschappelijke werk. ‘Maar vorig jaar heb ik op de website van de New York Times een stuk geplaatst over het Europese boerkaverbod. Als ik me goed herinner, kreeg ik daarop zevenhonderd reacties. Zevenhonderd! Hooguit twee daarvan sneden werkelijk hout. En dat was nota bene nog de New York Times.’

De media in de Verenigde Staten zijn sowieso ‘armoedig’, vindt Nussbaum. ‘Ik zal je zeggen: ik ben hier in Nederland vaker op televisie geweest dan in mijn eigen land. Er is bijvoorbeeld bijna geen programma dat aandacht besteedt aan filosofische kwesties. Toevallig was ik vorig jaar op een zondagochtend uitgenodigd bij Book TV, een programma van het kanaal C-Span. Dat duurt – heel bijzonder – drie uur. De gastheer is zeer belezen, bereidt zich goed voor, heeft je belangrijkste werk gelezen, stelt prima vragen. Maar dan mogen kijkers inbellen en vragen e-mailen. En ik was werkelijk gechoqueerd. Bijna niemand kwam met inhoudelijk commentaar op wat ik had gezegd. Mensen wilden gewoon hun mening kwijt, over socialisten die de universiteiten willen overnemen en zo. En dat is dan het intellectueelste programma op de Amerikaanse televisie! Dit laat eens te meer zien hoe noodzakelijk het is om in het onderwijs aandacht te besteden aan leren luisteren, aan fatsoenlijk argumenteren.’

Nussbaum is allerminst optimistisch over de toekomst van haar land. Ze zegt ‘teleurgesteld’ te zijn in president Obama, die in haar ogen ‘heel zwak’ opereert. ‘Ik ken hem nog uit Chicago; ik wist dat hij mij niet links genoeg zou zijn. Maar hij had meer kunnen optreden als president Roosevelt. Stevig uithalen naar de bankiers, bijvoorbeeld. Dat Obama dat nalaat komt volgens mij doordat hij als Afro-Amerikaan zijn woede niet mag laten zien. Hij moet heel voorzichtig zijn. Vervolgens wordt dat uitgelegd als te weinig doortastend. En als eenmaal het bloed in het water zit, dan komen de haaien. Dat gebeurt nu. We zitten echt in a terrible mess.’

Al met al, zegt ze, is de polarisatie in de Verenigde Staten enorm toegenomen. ‘Amerikanen kennen van oudsher bijna geen mensen buiten hun eigen sociale groep. Maar het onderwijssysteem is tegenwoordig zo beroerd dat kinderen ook nauwelijks meer mixen. Om dat te ondervangen zou ik willen dat we maatschappelijke dienstplicht invoerden, voor elk achttienjarige. Gewoon, twee jaar werken voor de gemeenschap. Zoiets als wat ze in Duitsland Zivildienst noemden. Je moet toch weten hoe de wereld eruitziet buiten je eigen kleine kring? Dat zou trouwens ook de problemen met de vergrijzing en met onze gezondheidszorg helpen verzachten. Nee, natuurlijk zal zo’n dienstplicht er niet komen. Simpelweg omdat niemand het durft voor te stellen.’

Zelf groeide ze al even beschermd op, vertelt ze. Maar tijdens haar middelbareschooltijd kon ze meedoen aan een internationale uitwisseling. ‘Ik koos voor Engeland en ik kwam in South Wales terecht, in een heel eenvoudig gezin. Voor het eerst maakte ik van dichtbij mee wat het betekent om gestigmatiseerd te zijn als lower class. Deze mensen kenden geen enkele trots op hun werk. En school was stomvervelend, want daar leerde je alleen zinloze dingen. Als ze nou nog in opstand waren gekomen – maar nee. Ze waren heel tevreden. Het enige wat ze wilden was op vrijdagavond dronken worden en gokken.’ Haar woordenstroom valt even stil. ‘Ik ben daar doodongelukkig geweest. Maar zonder die ervaring zat hier nu een ander mens.’