Home Marc de Kesel: ‘Door God te kritiseren eren wij hem juist’

Marc de Kesel: ‘Door God te kritiseren eren wij hem juist’

Door Maarten Meester op 26 oktober 2010

Cover van 09-2010
09-2010 Filosofie magazine Lees het magazine

Juist de monotheïstische religies leerden ons om kritisch te zijn, betoogt Marc De Kesel in Goden breken. Een gesprek over de paus, Mohammed B., Ayaan en druïden.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Enkele naar Auschwitz gedeporteerde rabbi’s besloten God aan te klagen omdat de Joden zoveel ellende moesten ondergaan. Ze stelden een gerechtshof in dat Hem schuldig bevond aan massamoord en ter dood veroordeelde. Na het vonnis te hebben voorgelezen, keek de voorzitter op zijn horloge en zei: ‘Zo, en nu is het tijd voor het avondgebed.’
Dit verhaal van Elie Wiesel illustreert Gods wonderbaarlijke terugkeer van nooit weg geweest. Ondanks de emmers vol kritiek die Hij over zich heen heeft gekregen, ondanks alle doodverklaringen aan Zijn adres, wijkt Hij niet van onze zijde en blijft Hij het publieke debat en de private levens van velen domineren. De Belgische filosoof Marc De Kesel poneert nu in zijn boek Goden breken een wel zeer opmerkelijke verklaring voor het feit dat we God niet van ons af kunnen schudden: de monotheïstische God is de kritiek zelve, is godsdienstkritiek pur sang. Door Hem te bekritiseren keren wij ons dus niet van Hem af, maar eren wij Hem juist. Mooi gevonden, maar voor veel moderne westerlingen waarschijnlijk volledig contra-intuïtief. Staat in God geloven niet eerder gelijk aan stoppen met denken?

Voor De Kesel toont de moeite die we hebben om zijn verklaring te begrijpen alleen maar aan hoezeer wij modernen ons de kritische geest van het monotheïsme eigen hebben gemaakt. ‘Dat God gelijkstaat aan godsdienstkritiek vind je al in het Oude Testament. Genesis 32 vertelt hoe God en Jakob de hele nacht vechten. Na afloop zegt God: “Voortaan zult u geen Jakob meer heten maar Israël, want u hebt met God gestreden en met mensen, en u hebt overwonnen.” Je ziet hier niet alleen hoe Israël aan zijn naam komt, je vindt hier ook het paradigma van het gehele monotheïsme: God en de mens strijden met elkaar.’

Hoe kan het dan dat velen godsdienst juist gelijkstellen met kritiekloos geloven? Volgens De Kesel komt dat doordat zeker sinds Immanuel Kant (1724-1804) de aan het monotheïsme inherente kritiek zich tegen zichzelf heeft gekeerd. ‘In de Kritiek van de zuivere rede stelt Kant dat onze kenvermogens ons niet in staat stellen kennis van God te verwerven; we kunnen alleen maar in Hem geloven. Zo kwam God in het domein van de zingevingsproblematiek terecht. We zien daar nog steeds de gevolgen van: religie biedt een niche om radicaal alles te kunnen geloven wat we maar willen. Ik wil boeddhist worden, horen we nu. Of druïde. De monotheïstische geloven doen daar zelf aan mee. Ze hebben godsdienst herleid tot fideïsme, tot de opvatting dat godsdienst niets met de rede van doen heeft en puur een kwestie van geloven is. Dat is zonde: we moeten niet in ons geloof geloven, we moeten in God geloven, en we doen dat door kritisch over Hem na te denken.’

Theo van Gogh

In Goden breken behandelt De Kesel enkele mijlpalen uit de recente religieuze geschiedenis, zoals de rede waarmee Benedictus XVI de woede opwekte van de islamitische wereld, en de open brief aan Hirsi Ali, door Mohammed Bouyeri gepost op het lijk van Theo van Gogh.
‘Op een bepaald moment in zijn brief benadrukt Bouyeri dat we allemaal eindig zijn’, zegt De Kesel. ‘“Er is één zekerheid in het hele bestaan van de schepping, en dat is dat alles zijn einde kent.” Hij redeneert hier modern: pas binnen het perspectief van de eindigheid krijgt ons bestaan zin. Als we de eeuwigheid voor ons hadden, zou het niet uitmaken wat we deden. We zouden immers tijd genoeg hebben om onze fouten goed te maken. Maar nu telt iedere daad, iedere uitspraak. Dus wie dicteert ons de waarheid? De dood. “Jij, Hirsi Ali, moet sterven. Ik, Mohammed Bouyeri, moet sterven. Onze beider eindigheid is de brug die ons tot elkaar kan brengen.” Tot zover houdt Bouyeri een modern, kritisch verhaal. Maar dan slaat de toon van zijn brief radicaal om en dringt de religieuze fabel binnen. Dan begint hij met dood te zaaien en schreeuwt: “Ik weet zeker dat jij, o Hirsi Ali, samen met heel het goddeloze Westen ten onder gaat.” Bouyeri plaatst zichzelf dan op de plaats van de waarheid, van God, en vergeet dat die juist kritiek – inclusief zelfkritiek – impliceert. Vanaf die plaats identificeert hij God met diegene die over leven en dood heerst en dicteert hij in Zijn naam de dood – van anderen.’

De Kesel eindigt zijn boek met de conclusie dat juist de monotheïstische religies de moderniteit tot steun kunnen zijn. Waarom een pleidooi om het kritisch potentieel van religie aan te spreken, terwijl hij zelf al laat zien dat het vooral een potentieel blijft? Waarom niet direct aansluiten bij de filosofische traditie, die toch zeker ook kritisch vermogen in huis heeft? ‘Alsof we de keuze hebben’, antwoordt De Kesel. ‘Kijk alleen maar hoe we na eeuwen kritiek op de monotheïstische godsdiensten nog altijd vastzitten aan het monotheïsme. Wat we wel kunnen proberen, is het paradigma van waaruit we naar het geloof kijken te verleggen. Misschien dat we ons zo kunnen ontdoen van onze oververhitte dromen, van de gedachte dat we kunnen geloven wat we willen.’

Goden breken. Essays over monotheïsme
Marc De Kesel
(Boom)
240 blz./ € 21,50