Amerikaanse conservatieve realisten voeren het ticking bomb scenario aan als legitimatie van martelen. Rechtsfilosofen noemen dat ‘corrupt’.
‘Een terrorist heeft een atoombom verstopt in New York City. De bom gaat over een uur af. Je grijpt de terrorist. Hij weet waar de bom is. Hij doet er het zwijgen toe.’ Charles Krauthammer, columnist van het conservatieve weekblad The Weekly Standard schetst in retorische bewoordingen het dilemma van al of niet martelen. Retorisch, want zijn oplossing is duidelijk: martelen mag, als Manhattan op het spel staat.
Krauthammers essay, een voorbeeld van het zogeheten ticking bomb scenario, zorgt in de Verenigde Staten voor controverse. Het is een aanval op de Republikeinse senator John McCain die een wetsvoorstel, waarin iedere vorm van marteling expliciet wordt verboden, door het Congres loodste. Volgens conservatieve realisten getuigt een dergelijk verbod niet alleen van morele zwakte, maar is martelen soms zelfs bijna een morele plicht. Condoleezza Rice antwoordde toen ze werd ondervraagd over de vermeende geheime vluchten van de CIA en het netwerk van cellen in Oost-Europese landen, tijdens haar bezoek aan Europa begin december, even tekenend als ontwijkend: ‘Sommigen beschikken over informatie die levens kan redden, misschien wel duizenden levens.’
Maar hoe ‘geldig’ is die redenering? David Luban, rechtsfilosoof van de University of Georgetown, stelt in de Boston Globe dat, moreel gezien, de zaak wordt omgedraaid: sadistische figuren worden in feite helden van het kaliber ‘brandweermannen van New York.’ Op deze manier, aldus Luban, wordt de uitzondering – martelen in extreme situaties – de regel voor wetgeving. Jeremy Waldron, rechtsfilosoof van Columbia University geeft in het oktobernummer van Columbia Law Review een draai aan het scenario van de tikkende bom: ‘Stel dat er honderd verdachten zijn, en een van hen heeft de juiste informatie. Moet je ze dan alle honderd martelen? Zo ja, dan is dat corruptie. We moeten de grens trekken waar die is aangegeven door de wet, én door de traditie van mensenrechten.’
Traditioneel geldt het essay van Michael Walzer over dirty hands (1971), als richtinggevend in het morele debat over martelen. Walzer stelt daarin dat in extreme situaties martelen weliswaar noodzakelijk kan zijn, maar daarom nog niet minder illegaal is. Een rechtbank kan beslissen de folteraar vrij te spreken, maar die ontkomt zo in ieder geval niet aan introspectie over zijn handeling. Harvard-hoogleraar Alan Dershowitz pleit in Why Terrorism Works (2002) voor juridische protocollen aan de hand waarvan rechters of juryleden kunnen oordelen of martelen de enige uitweg was. De Sloveense filosoof Slavoj Žižek noemt dit in de New York Reviews of Books ‘obsceen’. ‘Ik kan me voorstellen dat ik, in extreme situaties, zou martelen. Maar dat wil niet zeggen dat martelen – bijvoorbeeld door protocollen – formeel mogelijk moet zijn. Alleen door dat niet te doen, blijven we de schuld gewaar die we, in wanhopige situaties, op ons hebben genomen.’
Elaine Scarry, als terrorisme-expert verbonden aan Harvard, noemt het ticking bomb scenario dermate onwaarschijnlijk, dat het alleen maar het debat over de huidige, ondoorzichtige praktijk belemmert. ‘Als we weten wie de dader is, en dat er een bom is, kunnen we er dan niet meteen aan toevoegen dat we weten waar de bom is? Probleem opgelost!’
Leon Heuts
Relevante berichten
Muziek
Al die tijd hadden mijn vingers de herinnering aan de toetsen bewaard
Klassieke Oudheid
Voor leden
Intieme beelden van antieke vrouwelijke denkers | recensie
Aandacht
Voor leden
Verdwijnt het ritueel uit onze samenleving?
Driehonderd jaar Kant