Home Lof der twijfel

Lof der twijfel

Door Pieter Hoexum op 21 september 2010

08-2010 Filosofie magazine Lees het magazine

Het is een schande dat wij met de mond vol tanden staan als mensen de realiteit ontkennen van de dingen buiten ons, zei Kant. En dat blijft het, al laten twee nieuwe studies zien dat het scepticisme niet alleen maar afbreekt.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

Op dit moment leest u een tijdschrift, namelijk Filosofie Magazine. Of toch niet… Ligt u misschien in bed, te slapen, en droomt u dat u dit artikel leest? Wellicht vindt u dit onzinnige vragen en verzucht u dat dit nu weer typische voorbeelden zijn van het soort geneuzel dat doorgaat voor filosofie. Maar wacht nog even met verder bladeren, want u bent niet de enige die er zo over denkt.

Zo vond de Griekse historicus Polybius denkers die zich over dit soort vragen buigen de naam ‘filosoof’ niet waardig. Ze houden zich immers helemaal niet bezig met belangwekkende kwesties van ethiek of politiek, maar met nutteloze woordkunstenarij. Polybius gaf het volgende voorbeeld. In 155 v.Chr. legden de Romeinen Athene een boete op. Om te pleiten voor ontheffing, of in elk geval vermindering, stuurden de Atheners een heus dreamteam: de drie leiders van de drie belangrijkste filosofische scholen, de stoïcijnse, peripatetische (die Aristoteles navolgde) en sceptische. Vooral de scepticus Carneades maakte grote indruk. Hij hield een vlammend betoog voor rechtvaardigheid – om de volgende dag, tot verbijstering van de Romeinen, in een net zo gloedvol betoog het tegendeel te betogen. Dit maakte voor Polybius meteen duidelijk waar al dat sceptische geredeneer toe leidt: in plaats van wijsheid of inzicht levert het slechts verwarring op.

Krachtpatserij

In Het schandaal van de filosofie maakt Henri Oosthout, classicus, wiskundige en filosoof, echter een verhelderend onderscheid tussen twee sceptische tradities in de Oudheid. Carneades was leider van de Nieuwe Academie, die zich vooral liet beïnvloeden door het gedachtegoed van de sofisten. De sofisten konden voor iedere bewering een overtuigende argumentatie leveren. Bij Carneades was dit inmiddels verworden tot intellectuele krachtpatserij.

Daarnaast bestond er een traditie die terugging op Pyrhho. Ook deze tijdgenoot van Alexander de Grote maakte er een kunst van zekerheden te ontkrachten, maar hij wilde daarmee geen verwarring stichten. Volgens hem kunnen we alle beweringen die even goed waar als niet waar kunnen zijn gerust links laten liggen door onze mening op te schorten. Simpel gesteld, en terugkomend op de vraag waarmee dit stuk begon, haalt een pyrronist zijn schouders op: oké, dit artikel kan net zo goed een illusie als realiteit zijn, maar wat maakt het uit? In beide gevallen kun je rustig verder lezen.

Dit, en nog veel meer, doet Oosthout uit de doeken in grofweg de eerste honderd bladzijden van studie. Er volgen er nog zo’n vierhonderdvijftig! Ook die staan boordevol informatie en getuigen van een ijver en een belezenheid die je soms de adem benemen. Het is zaak het ‘consumeren’ van het boek over minstens enkele weken uit te smeren.

Maar wat is nu het eigenlijke probleem waar deze studie over gaat? Wat is – om de titel te citeren – het schandaal van de filosofie? Pas op ongeveer tweederde van het boek belanden we daar aan, namelijk bij Kant. Die schreef in zijn Kritiek van de zuivere rede: ‘Zo blijft het nog altijd een schandaal van de filosofie en van het menselijk verstand in het algemeen, dat wij het bestaan van de dingen buiten ons (waaruit toch al het materiaal stamt dat onze innerlijke zin tot kennis dient) maar op goed geloof moeten aannemen en dat wij tegen iemand die op het idee komt dat bestaan in twijfel te trekken, geen afdoende bewijs kunnen inbrengen.’
Aan de ene kant is dit inderdaad een pijnlijk en zelfs ‘schandalig’ punt. Aan de andere kant vormt het een grote prikkel, voor menig filosoof en denker zelfs de ultieme uitdaging om toch ‘afdoende bewijs’ te vinden dat we niet slechts dromen. Voor de meer sceptisch ingestelde filosofen is het vervolgens zaak die bewijzen te ontkrachten, waar ze tot op de dag van vandaag in slagen.

Het ‘schandaal’ is als een gat in de scheepswand dat maar niet dicht is te krijgen, maar dat niet genoeg water doorlaat om de boot tot zinken te brengen. We moeten dus gewoon blijven hozen. En dat doen filosofen, tot op de dag van vandaag, zoals Oosthout laat zien. Hij gaat alle relevante denkers na, van Thales tot Rorty. Het mooie is dat hij daarbij niet alleen de ‘canon’ van Plato, Kant, Hegel… enzovoort aan bod laat komen, maar net zoveel aandacht besteedt aan denkers die in de meeste overzichtswerken een marginale plek innemen. Montaigne en Bayle bijvoorbeeld, en ‘denkende schrijvers’ zoals Camus en Cioran, of de Spaanse schrijver Unamuno.

Doordat Oosthout zo compleet is, vallen er interessante patronen in deze studie te ontdekken. Hij had kunnen beginnen met Descartes, maar door toch ook het sceptische denken van de Oudheid en de Middeleeuwen te behandelen, maakt hij iets belangwekkends zichtbaar, al stipt hij dat slechts aan. Descartes trok alles in twijfel: dat de wereld bestaat, dat er andere mensen bestaan en zelfs dat hij een lichaam had. Maar dát hij twijfelde kon hij niet betwijfelen: Cogito ergo sum, ik denk (twijfel) dus ik besta. Het idee van een ‘denkend iets’ (res cogitans) mondt uit in solipsisme, een soort eenzame opsluiting waaruit geen ontsnapping mogelijk lijkt te zijn. Daarmee maakt Descartes denken een hoogst individuele aangelegenheid, misschien wel de meest private bezigheid die er is. In de Oudheid en de Middeleeuwen was denken echter een gemeenschappelijke, typisch menselijke onderneming, of zelfs iets bovenmenselijks, goddelijks. Kennen was goddelijke inspiratie, of bijvoorbeeld het ‘herkennen’ van Socrates. Iemand als Augustinus kwam soms vlak bij het standpunt van Descartes, maar twijfelen aan God of Zijn schepping (de wereld) was voor hem ondenkbaar. Om aan de aloude opdracht ‘Ken uzelf’ te voldoen, gaat de antieke filosoof op zoek naar een antwoord op de vraag ‘Wat zijn wij mensen?’, terwijl de moderne vraagt: ‘Wat ben ik?’

Een belangwekkend punt snijdt Oosthout ook aan in de slotzinnen van de inleiding: ‘[De scepsis] proeft de ongrijpbaarheid van het objectief ware, het absoluut zekere, en maant tot intellectuele bescheidenheid en maatschappelijke tolerantie.’ Al blijft er zo van het schandaal van de filosofie weinig over.

Lof der twijfel

Bovendien blijft het de vraag hoe die sceptische filosofie dat nu precies doet. Oosthout werkt dit helaas onvoldoende uit. Het komt dan ook bijzonder goed uit dat onlangs een boek(je) verscheen over precies deze kwestie: Lof der twijfel. De auteurs zijn Peter Berger, een bekende Amerikaanse (godsdienst)socioloog, en zijn eveneens gerenommeerde Nederlandse collega Anton Zijderveld, tevens filosoof. Ook bij hen gaat het om een modern probleem, dat nog steeds aan urgentie wint doordat de twijfel van Descartes aanleiding geeft tot een steeds verdergaande individualisering. Ze werken dit uit met de theorieën van vooral Max Weber. Oneerbiedig gezegd is het boek een ‘Max Weber in een notendop’: reuze handig, maar vaak wat schools. Het is ook nogal braaf, in die zin dat het aan weldenkende mensen uitlegt waarom hun denken ook weer juist is. Volgens het achterplat is het boek geschreven met een knipoog naar Erasmus’ Lof der zotheid, maar van een knipoog naar of de esprit van Erasmus valt nauwelijks een spoor te vinden.

Dat neemt niet weg dat Berger en Zijderveld een belangrijke en actuele kwestie aan de orde stellen, namelijk fanatisme. Ze laten zien hoe het streven naar absolute zekerheid leidt tot fanatiek fundamentalisme, terwijl te veel twijfel leidt tot verlammend relativisme. Vol passie bepleiten Berger en Zijderveld een politiek van matiging.