Home Lift niet je gezicht, maar je ideeën

Lift niet je gezicht, maar je ideeën

Door Umberto Galimberti en Wilfried Dabekaussen op 24 augustus 2011

Cover van 07-2011
07-2011 Filosofie magazine Lees het magazine

De mythe van de jeugd vergalt het grootste deel van ons leven. Bevrijd je van die mythe, zegt de Venetiaanse filosoof Umberto Galimberti. Juist door ouder te worden verschijnt langzaam ons karakter.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.
Log in als abonnee Geen abonnee? Bekijk de abonnementen

De mythe van de jeugd perkt ons leven in tot de korte tijd waarin we biologisch sterk, economisch productief en esthetisch mooi zijn. Onbeduidend en troosteloos zijn alle andere jaren – in aantal de meeste – die volgen op deze gelukkige levensfase. Vanaf het moment dat deze fase als modelvoorbeeld voor het leven is aanvaard, dringt ze alle overblijvende levenstijd de vorm op van een triest overleven.

De mythe van de jeugd wordt overeind gehouden door zieke ideeën die de westerse cultuur beheersen en de gevorderde leeftijd veel angstaanjagender maken dan die in werkelijkheid is. Denk aan de biologische, economische en esthetische factoren die in onze cultuur de overhand hebben en alle andere waarden naar de achtergrond dringen. Daardoor verschijnt de ouderdom in al zijn nutteloosheid, en deze nutteloosheid verbindt zich makkelijk met wachten op de dood.
In afwachting van de dood en dankzij chirurgie en cosmetica overleeft een hele schare ‘bezielde mummies’, zoals de Amerikaanse psycholoog James Hillman hen noemt – ‘onopgeloste paradoxen.’ Het lukt niet om in deze schemerzone een andere zin te vinden dan wachten op de dood.

Ik wil niet ontkennen dat ouderen aftakelingsprocessen tegemoet gaan die niet alleen hun functionaliteit, maar ook hun schoonheid aantasten. Ik ontken evenmin dat hun leven nutteloos lijkt als het wordt afgemeten aan het efficiëntiecriterium dat de westerse cultuur in zijn greep heeft. Maar het zou simpelweg goed zijn om deze kenmerken, zoals Hillman oppert, naar de achtergrond te verplaatsen en opnieuw prioriteiten vast te stellen. Want als het waar is dat ouderdom treurnis is, dan zouden we willen weten of deze treurnis niet wordt veroorzaakt, of op z’n minst versterkt, door het idee dat we ons van de ouderdom hebben gevormd.

Weten is herinneren

Op zijn drieëntachtigste besluit Jung een briefje aan een vriend met: ‘Over mijn gezondheid heb ik niets te klagen en ik word alsmaar ouder, met mijn beste wensen.’ We gaan het hebben over ouderdom als biologisch lot, maar ook als cultuurhistorisch lot, dat verschilt van individu tot individu. Toen de tijd nog cyclisch was en zich elk jaar herhaalde, net als het ritme van de seizoenen, ‘de werken en dagen’ van Hesiodus, wist men meer naarmate men langer had geleefd. ‘Weten is herinneren’, merkt ook Plato op, en oudere mensen zijn rijk aan kennis door hun vele herinneringen. In de antieke wereld was de wijsheid van de ouderdom daarom het gevolg van het cyclische tijdsbegrip dat ouderen, die veel hadden gezien, tot bewaarder van kennis maakte.

Tegenwoordig is het tijdsbegrip progressief. Geen cyclus die zichzelf herhaalt, maar een speer die doelloos is weggeslingerd in het oneindige. De ouderdom is daardoor niet meer een opslagplaats voor kennis, maar van vertraging, ontoereikendheid, angst voor nieuwe dingen die in hun snelle en moeilijke opeenvolging niet meer onder de knie te krijgen zijn. Max Weber schreef al in 1919: ‘Het leven van een geciviliseerd individu kan, voor zover het deel heeft aan de voortgang naar het oneindige, volgens zijn eigen immanente betekenis niet eindig zijn. Wie in die voortgang zit, zal altijd een volgende stap moeten zetten. Niemand sterft na het bereiken van de top, want die ligt in het oneindige. Abraham, of wie dan ook uit het verleden, stierf “oud en der dagen zat”. Hij stond immers midden in het organische leven en zijn leven had hem, ook qua betekenis, in zijn levensavond gebracht wat het hem te bieden had. Er waren voor hem geen raadsels meer op te lossen, hij mocht het “zat” zijn. Daartegenover kan een gecultiveerd man die deel heeft aan de verrijking van de cultuur met ideeën, kennis en problemen, het leven wel moe worden, maar niet zat. Hij neemt slechts het kleinste deel op van wat het geestesleven steeds weer produceert, en dat is altijd iets voorlopigs, nooit iets definitiefs; daarom is de dood voor hem iets absurds. En als de dood zinloos is, dan heeft ook het geciviliseerde leven als zodanig geen zin, aangezien het juist door zijn absurde “progressiviteit” ook de dood absurd maakt.’

Karakter

James Hillman beschrijft in De kracht van karakter een ander perspectief op ouderdom dan simpel wachten op de dood. Hij stelt dat het eindpunt van ouder worden niet doodgaan is, maar het onthullen van ons karakter, dat een lange incubatietijd nodig heeft voordat alle karakteristieken verschijnen, eerst aan onszelf en dan aan anderen.

Als we ons hele leven voor onszelf zijn weggevlucht, alsof we zelf onze ergste vijand zijn, biedt het duidelijk geen enkele troost onszelf in de ouderdom te leren kennen. De relatie die iedereen met zichzelf heeft, wordt voor wie er niet aan gewend was of voor wie die relatie altijd meed, immers een angstaanjagende relatie. In dat geval kun je de relatie net zo goed beëindigen, want een leven dat wordt geleefd zonder dat je het zelf weet, heeft van begin af aan geen enkele betekenis, zoals de meeste mensen overkomt, vooral in het Westen, waar functionaliteit en nut de dominante categorieën zijn, en daarmee is het echt slecht oud worden.

Men wordt inderdaad niet alleen oud door biologische degeneratie, maar vooral ook door culturele oorzaken, in het bijzonder door het idee dat onze cultuur zich heeft gevormd van de ouderdom; alsof ouderdom een nutteloze tijd is met de dood als einddoel, waar ouderen op kunnen wachten dankzij de medische wereld en de sociale dienstverlening. In andere tijden zouden ze allang overleden zijn. Waar zijn ze goed voor? Welk doel hebben ze?

Het is deze mentaliteit, die ouderdom koppelt aan improductiviteit, sociaal isolement en onbeduidendheid, die de ouderdom in het Westen verschrikkelijk maakt. Niet alleen voor een afzonderlijk individu, maar ook voor de samenleving, die zich niet minder dan het individu erop toelegt om de oorzaken van veroudering weg te nemen of op z’n minst de komst van ouderdom te vertragen. De sociale kosten, van pensioenen tot hulpverlening, werpen het productieve ritme van de moderne samenlevingen omver die, onvoorbereid als ze zijn, geconfronteerd worden met een onvoorziene klassenstrijd. Niet meer tussen arm en rijk, maar tussen ouderen die niet willen opgeven en jongeren die niet weten hoe te beginnen.

De biologie begint in dit opzicht een zeer alarmerend verhaal te vertellen, maar volgens Hillman kan de psychologie een ander verhaal laten horen, als ze maar haar werkterrein vergroot. In plaats van alleen maar individuen te genezen, zou ze moeten beginnen met het genezen van de ‘zieke ideeën’ waarmee individuen zich een beeld van zichzelf en hun levensfasen vormen. Filosofen zouden dit misschien beter kunnen dan psychologen, als filosofie inderdaad continu oudbakken ideeën corrigeert die dominant zijn geworden door de macht der gewoonte, door het alsmaar in hoge mate met elkaar eens te zijn – in feite door de luiheid van het denken.

Laten we proberen Socrates na te doen, die de oude Kefalos vraagt: ‘Ik zou graag je mening willen horen over de ouderdom. Is het echt zo’n trieste levensfase? Of kun je ons daar iets anders over vertellen?’ Kefalos begint zijn beklag te doen over de ouderdom, het soort beklag dat voortkomt uit jeugdherinneringen. Een erg slecht perspectief, omdat de ouderdom met een dergelijke beeldvorming niets anders dan de oorzaak van alle ellende kan zijn. Kefalos somt het allemaal op, maar kan Socrates niet overtuigen: ‘Mijn beste Kefalos, er is voor al deze ellende inderdaad maar één oorzaak, en die is niet de ouderdom, maar het karakter van het individu.’

Kern van de ouderdom

Wat leren we van dit verhaal? Hillman beweert dat we de relatie ouderdom-dood het best kunnen ontleden door een reconstructie van de klassieke samenhang tussen ouderdom en onthulling van het karakter dat pas tijdens de ouderdom met alle unieke kenmerken verschijnt. Daardoor weten we uiteindelijk wie we in diepste wezen, in onze karakteristieke specificiteit zijn. In dit perspectief betekent ‘oudere’ niet meer ‘ruïne in afwachting van de dood’. Het woord ‘oudere’ kan het unieke en kenmerkende karakter krijgen van de dingen die we bewonderen, zoals we oude schepen en oude foto’s in hun uniciteit en onreproduceerbaarheid bewonderen. Dit is de echte kern van de ouderdom, niet het deprimerende ouderdom-dood.
De dood is inderdaad geen object waar onze geest zich op kan richten, omdat de dood geen psychologie heeft. Dat we doodgaan kunnen logica, metafysica en theologie ons vertellen, maar dat zal de psyche nooit kunnen, omdat de dood onbereikbaar is voor ons geestesoog, zoals Freud zegt. Als we dan uit de metafysica en theologie van de dood het idee overnemen dat onze psyche niet in staat is iets te ondervinden, dan verwringen we onze psyche en dwingen haar om niet te denken en te leven, alsof ze tot helemaal niets in staat zou zijn. ‘Terwijl ik ouder word’, schrijft Hillman, ‘laat ik mijn karakter zien, niet mijn dood.’ Bij ‘karakter’ moet ik denken aan wat mijn gezicht heeft gevormd. ‘Gezicht’ heet zo omdat het ‘mij laat zien’, juist mij, met de gewoonten die ik in mijn leven heb verworven, de vriendschappen die ik heb gekoesterd, de eigenaardigheden die me gegeven zijn, de ambities die ik heb nagejaagd, de liefdes die ik heb gehad en de liefdes die ik heb gedroomd en de kinderen die ik heb voortgebracht.

‘Gij zult het aangezicht des ouden vereren’, staat in Leviticus 19:32, omdat het gezicht het eerste signaal is waar de ethiek van een samenleving zich op baseert. Op welke ethiek inspireren we ons in het Westen als we ons verouderend gezicht chirurgisch laten veranderen en het verbergen achter cosmetica? Als we ons karakter begraven onder een vervalsing? Als de ouderdom zijn kwetsbaarheid niet meer toont, vraagt Hillman, ‘waar vinden we dan argumenten voor pietas, voor de eis tot oprechtheid, voor de behoefte aan respons waarop sociale cohesie is gebaseerd?’ Het gezicht van ouderen is een zegen voor ons allen. Alleen God mag, juist omdat Hij alleen is, Zijn gezicht verbergen. Voor het heil van de samenleving, concludeert Hillman, ‘zouden we misschien de cosmetische chirurgie moeten verbieden en facelifts moeten beschouwen als misdaad tegen de menselijkheid’. Ze ontnemen ons niet alleen het gezicht van de ouderen, maar geven uiteindelijk ruimte en steun aan de mythe van de jeugd, die de ouderdom ziet als wachtkamer voor de dood. Bovendien zegt Hillman: ‘Zolang we elke trilling, elk levervlekje op de huid, elke vergeten naam alleen maar zien als teken van verval, kwellen we onze geest net zozeer als we de ouderdom kwellen. Elke keer als we ons gezicht in de spiegel zien, herhalen we deze negatieve diagnose over wat er met ons gebeurt, en deze veelvuldige herhaling laat de kracht zien van het idee waarmee we het laatste deel van ons leven hebben opgezadeld.’

Laten we daarom niet ons gezicht liften, maar onze ideeën. Laten we ontdekken dat al die conventionele ideeën die in ons zijn gerijpt door dagelijks op tv te kijken naar het spektakel van schoonheid, jeugd, seksualiteit en lichamelijke perfectie, in werkelijkheid dienen om voor onszelf en voor anderen de kwaliteit van onze persoonlijkheid te verbergen die we misschien ons leven lang nauwelijks aandacht hebben geschonken. Want vanaf dat we geboren zijn heeft men ons geleerd dat schijnen belangrijker is dan zijn. Het resultaat is dat we riskeren te sterven als onbekenden voor onszelf en voor anderen.

Ideeëntherapie is het recept dat Hillman aanbeveelt, te beginnen met de constatering dat ‘de geest van ideeën houdt’ en dat het noodzakelijk is om in de ouderdom ideeën te cultiveren. Niet om het verval van hersenfuncties te vertragen, zoals we gewoonlijk zeggen, want: ideeën zijn niet simpelweg vitaminen om de geest wakker te houden; de geest is ook nuttig voor ideeën. Door ze na te lopen en uit elkaar te halen houdt de geest ideeën in leven en verhindert dat ze verkindsen.
In de ouderdom is er alle tijd om ideeën te onderbouwen en te veranderen, in plaats van ze te laten slijten en verstarren tot gemeenplaatsen en conventies. Dat vraagt wel om strijdbaarheid en weerbaarheid – in één woord: om karakterkracht. Voor de rest is het produceren van ideeën niet meer en niet minder dan de rechtvaardiging om te leven. Dat is uiteindelijk de reden waarom de dood ons niet aangaat.

Deze tekst is een voorpublicatie uit Umberto Galimberti’s Mythen van onze tijd.

Vertaling door Jeanne Grijns