Wetenschap toetst met experimenten de feiten, filosofie toetst met experimenten het denken.
Stel je voor: je hebt totale kennis van de wereld en de waarheid. Je zult dan niets als onverwacht of ongerijmd ervaren. Kun je dan ooit nog iets grappig vinden? Blijven sommige dingen altijd lachwekkend, zelfs wanneer je ze al kent?
In Umberto Eco’s roman De naam van de roos (1980) geraken twee monniken in een discussie over de vraag of Jezus ooit lachte. Waar de Engelse broeder William van Baskerville denkt dat hij dat vast zal hebben gedaan, omdat lachen goed is – getuige het feit dat het gezond is en bovendien uniek menselijk (en dus rationeel), is de orthodoxe monnik Jorge van Burgos het niet met hem eens. Wie lacht vertrekt zijn gezicht, beweegt schokkerig en verliest zijn waardigheid – de lachende lijkt haast wel een aap! Dat strookt niet met de sereniteit van de zoon Gods, vindt Jorge. Bovendien komt de lach voort uit twijfel en dwaasheid. ‘Wie lacht gelooft niet in hetgeen waarom hij lacht, maar hij haat het evenmin. Dus betekent lachen om het kwade dat men zich geen moeite geeft om het te bestrijden,’ beargumenteert hij. Lachen om het goede betekent daarentegen dat je het goede miskent; eveneens een kwalijke zaak. Jezus zou sereen de waarheid aanschouwen, zonder spot of twijfel.
Twijfel en dwaasheid zorgen ervoor dat we lachen
Als humor voortkomt uit het ongerijmde, lijkt het inderdaad onwaarschijnlijk dat iemand die alles weet ooit in lachen uitbarst. Ook wanneer we de lach als uitdrukking van opgekropte emoties of teken van superioriteit zien, is dat wellicht te basaal om aan Jezus toe te schrijven. Toch komt William met een goede tegenwerping: van goede personen verwachten we dat zij hun serieusheid afwisselen met een lichte kwinkslag. Jezus mocht dan geen moppentapper zijn, maar om hem nors of uitdrukkingsloos voor te stellen gaat ook wel ver. Want kun je eigenlijk wel goed zijn, of überhaupt mens zijn, zonder ooit te lachen?
Echt?!
Of Jezus lachte of niet werd in de Middeleeuwen fel bediscussieerd door christelijke filosofen en theologen, maar niet alle religies hebben zoveel moeite met de lach. De Boeddha wordt bijvoorbeeld steevast met een glimlach afgebeeld, want na het overwinnen van het menselijk lijden verkeert hij in een staat van vreugde. Is zo’n lach van blijdschap hetzelfde als lachen om een grap? En gaat de lach altijd gepaard met een (positieve) emotie? Of zou de Boeddha, dan wel Jezus, ook al tijdens het lijden kunnen lachen?
