Home ‘Kinderen van Marx en Coca Cola’

‘Kinderen van Marx en Coca Cola’

Door Annette van der Elst en Florentijn van Rootselaar op 05 maart 2013

03-2003 Filosofie magazine Lees het magazine
Voor de nieuwe reactionairen is de democratie niet langer heilig, schrijft Daniel Lindenberg in zijn pamflet dat in Frankrijk voor een rel zorgde. Lindenberg: ‘Zij vinden de democratie zielloos. En ze drijven de spot met de rechten van de mens.’
 
De democratie ligt onder vuur schrijft Lindenberg in het pamflet Le rappel à lordre. Niet dat de democratie helemaal verworpen wordt: het gaat om ‘de meer prozaïsche alledaagse en al te menselijke vorm van democratie’ – lees de parlementaire vorm. Ook Mei ‘68 (het Franse icoon van de seksuele bevrijding, de emancipatie van de vrouw en het verwerpen van autoriteit) en de massacultuur worden bespot, de mondialisering wordt bekritiseerd en het gelijkheidsstreven, de rechten van de mens, het antiracisme en de islam liggen onder vuur.

Dit artikel is exclusief voor abonnees

Dit artikel op Filosofie.nl is alleen toegankelijk voor abonnees. Met liefde en zorg werken wij iedere dag weer aan de beste verhalen over filosofie. Steun ons door lid te worden voor maar €4,99 per maand. Log in om als abonnee direct verder te kunnen lezen of sluit een abonnement af.

De nieuwe reactionairen, zo noemt Lindenberg de nog diffuse beweging die weinig vertrouwen stelt in de democratie. Ze vormen nog geen gestructureerde en zelfbewuste beweging, vindt Lindenberg, lid van de parti socialiste en hoogleraar ideeëngeschiedenis aan de Parijse universiteit Paris VIII, van oudsher een ‘links’ bolwerk. Het is een ondergrondse beweging met vertakkingen in de literatuur, de filosofie en de politiek. De belangrijkste vertegenwoordigers van die rechtse manier van denken zijn volgens Lindenberg filosofen als Alain Finkielkraut, de filosoof en minister van onderwijs Luc Ferry en de schrijvers Dantec en Houellebecq (onder meer van Elementaire deeltjes en Plateforme, een kritiek op het massatoerisme). 

De zogenaamde reactionairen die hun naam op de ‘lijst van Lindenberg’- zoals ze zelf zeggen – terugvinden, slaan terug met hun ‘Manifest voor het vrije denken’. ‘Stalinistisch’ noemen ze zijn aanklacht. In Nederland, waar Nederland komt om deel te nemen aan een debat over de rol van de intellectueel, gaat de aanklacht door. ‘U gooit alles op een hoop’, verwijt Paul Scheffer hem. ‘U maakt geen onderscheid tussen literatuur en filosofie. Het is een slecht boek.’ De verwijten waren hier niet anders dan in Frankrijk, zal Lindenberg later zeggen. ‘Alleen hier waren ze tenminste niet onder de gordel.’
 
Ook de bevolking heeft een ruk naar rechts gemaakt, zegt Lindenberg de dag na het debat in een Amsterdams hotel. In Frankrijk, maar ook in Italië, Duitsland, de VS én Nederland. ‘De massawerkloosheid is niet overwonnen, er blijven maar fabrieken sluiten. Veel mensen leven met contracten en hebben geen vooruitzicht op een vaste baan. De verzorgingsstaat brokkelt af. Steeds meer medicijnen worden bijvoorbeeld niet meer vergoed. En vooral de zwaksten in de samenleving hebben daar last van. En de verwachtingen van mensen voor het leven na een baan zijn ook steeds minder: denk maar aan de pensioenvoorzieningen die dreigen steeds gebrekkiger te worden.’

 

De reacties daarop zijn bekend, zegt Lindenberg: ‘Die mensen zijn teleurgesteld dat links hun leven niet heeft verbeterd. Dus zoeken ze verantwoordelijken. Ik noem nog meer eens de bekende zondebokken: de vreemdelingen, de islam, de immigratie die verantwoordelijk is voor werkloosheid. Ooit was de klassenstrijd het structurerende principe van veel samenlevingen, dat wordt steeds meer vervangen door een rassenstrijd. De arbeider voelt zich niet meer arbeider, maar blank.’
 
Hebben deze mensen niet gelijk, wanneer zij wijzen op de tekortkomingen van de ‘multiculturele samenleving’? Ze zien problemen op grote scholen, waar grote groepen leerlingen de school verlaten zonder diploma. Ze betreuren de teloorgang van de autoriteit, of die nu van een vader, een agent of een leraar op school afkomstig is. De problemen van deze mensen worden door de zogenaamde nieuwe reactionairen wel serieus genomen: ‘Wij gaan uit van de realiteit’, schrijven ze in hun manifest. ‘Ja, wij vinden dat het ongenoegen van de bevolking geanalyseerd en besproken moet worden.’

Lindenberg: ‘Ik ontken niet dat er problemen zijn. In sommige wijken zijn er inderdaad problemen met immigranten. Ze spreken niet goed Frans en komen uit een andere cultuur. Ik zal niet zeggen dat dit de beste aller werelden is. Toch denk ik ook dat het probleem wordt overdreven, die ideale school of samenleving waarover wordt gesproken, heeft nooit bestaan. Als die problemen er zijn, wordt daar niet goed op gereageerd. Een agent achter elke leraar zetten, dat is onmogelijk. Dat zogenaamde herstel van de autoriteit, leidt eerder tot onvrijheid. De jaren zestig – waarin de autoriteit het moest afleggen tegen de vrijheid – moet niet heilig worden verklaard. Dat geef ik toe. Maar nu worden die jaren gediaboliseerd. In Frankrijk bestaat altijd een houding van radicaliteit. Er is weinig begrip voor de complexiteit van de problemen.’
 

Voorouders

Het nieuwe reactionaire denken heeft twee voorouders, zegt Lindenberg. Rechtse voorouders uiteraard, maar ook linkse: ‘Het communisme is dood, maar het lijk beweegt nog steeds. Dat zie je ook aan de nieuwe reactionairen: zij hebben een linkse achtergrond. Die hebben ze ook nooit verlaten. Alle landen die de protestbeweging van de jaren zestig hebben meegemaakt, kennen de nieuwe reactionairen. Daarom zeg ik een beetje ironisch dat ze de kinderen van Marx zijn. Godard had het lang geleden al over de kinderen van Marx en Coca Cola. De reactionairen zijn marxist geweest, ze geloofden in de revolutie. Wat van die marxistische erfenis is overgebleven is bijvoorbeeld het wantrouwen dat ze hebben in het rechtssysteem, in de rechten van de mens en in de democratie. Ze hebben de neiging te denken dat het een systeem is dat ondervraagd moet worden, omdat er andere ondoorzichtige krachten achter zitten.’

‘Hun felheid is ook afkomstig uit de jaren zestig. Het is voor deze mensen net als in de jaren zestig alsof zij de waarheid ontsluieren. De toon is gebleven, maar de boodschap is wel veranderd: niet langer ligt het Amerikaanse imperialisme onder vuur, of de uitbuiting van de arbeiders. Nu gaat het om de bedreiging van de burgers door de islam. Net als vroeger worden slachtoffers en daders aangewezen. Dat zie je bijvoorbeeld ook in Italië. Veel mensen die nu Berlusconi volgen, zijn afkomstig uit de extreem-linkse hoek.’

 

De nieuwe reactionairen hebben van Marx ook een revolutionair verlangen geërfd. ‘Mijn boek kun je ook als waarschuwing lezen. Pas op. De nieuwe reactionair is de tweelingbroer van de revolutionair. De linkse revolutionair denkt dat in de toekomst alles beter gaat, de reactionaire revolutionair wil terug naar het verleden. Er is ook niet echt een breuk tussen de generatie van de sixties die nog op de Amerikaanse campussen hebben gedemonstreerd en de mensen die de Bush-regering ondersteunen. Vaak zijn dat dezelfde mensen. Nog steeds zijn ze bevangen door het idee van een revolutie: ze hebben hun geloof verloren in de marxistisch-leninistische revolutie en maken zich sterk voor een conservatieve revolutie, in naam van het absolute liberalisme of tegenwoordig in naam van een terugkeer naar Amerikaanse waarden. Nog steeds is hun gewelddadigheid, op zijn minst verbaal, erg groot.’

Naast Marx hebben de nieuwe reactionairen behoudende voorouders als Edmund Burke en Joseph de Maistre. ‘Ik neem bij de nieuwe reactionairen een pessimistische houding waar’, zegt Lindenberg. ‘Een houding die zegt: alle pogingen tot hervormingen moet je wantrouwen. Dit is precies wat Burke in zijn kritiek op de Franse Revolutie zei: veranderingen dienen nergens toe en veroorzaken meer kwaad dan ze goed doen.’

Spotten met de rechten van de mens is bon ton in kringen van de nieuwe reactionairen, vervolgt Lindenberg. De argumenten die ze gebruiken in hun aanval op de universele rechten van de mens, zijn terug te voeren op de 18e eeuwse reactionaire filosoof Joseph de Maistre. Die universele rechten gaan uit van een abstracte mens en net als De Maistre zeggen de nieuwe reactionairen dat die niet bestaat: er zijn, zegt De Maistre, alleen maar Chinezen, Fransen, Russen etcetera. De universele rechten van de mens kunnen zover gaan, vrezen de nieuwe reactionairen, dat ze de nationale soevereiniteit vernietigen en daarvoor in de plaats een soort mondiale regering plaatsen van rechters, deskundigen, filantropen en andere elites. Het droit-de-lhommisme – ‘dat gescherm met de rechten van de mens’ –  heeft volgens hen uiteindelijk als doel de soevereiniteit van volkeren te vernietigen.
 

Heroïsche politiek

Die gedachte van een soeverein volk is vooral in Frankrijk heel sterk, zegt Lindenberg. ‘In Frankrijk bestaat immers het idee van een volk dat aan de macht is gekomen door de Franse revolutie. Daar bestaat nog steeds het collectieve fantasma van een volk met één algemene wil.’

Bij die gedachte van een sterk volk hoort het ideaal van de heroïsche politiek, legt Lindenberg uit. Het is de politiek met een hoofdletter P. In zijn pamflet heeft hij het over een politiek die dronken is, dronken door gebeurtenissen. Het is een politiek waarin daadkrachtige beslissingen worden genomen. Het is dan ook niet verbazingwekkend, zegt Lindenberg, dat heroïsche politiek en democratie elkaar slecht verdragen. Die democratie vinden de reactionairen maar zielloos. Zij verwachten dat de politiek zin verleent aan het leven, en dat het niet een instrument is om mensen – met goede en kwade bedoelingen – samen te laten leven. Wat ontbreekt aan de moderne democratie is een fundament of een plan dat haar overstijgt.

Helemaal afstand van de democratie nemen ze niet, zegt Lindenberg. Alleen de prozaïsche vorm van democratie moet het ontgelden. De nieuwe reactionairen vinden ‘de gouden eeuw van de democratie’ in het oude Athene. Daar was nog een directe democratie. In de moderne parlementaire democratie daarentegen, wordt het volk volgens hen vervreemd van de macht. Rousseau waarschuwde daar voor, schrijft Lindenberg, en Sartre herhaalde dat minder dan een kwart eeuw geleden.


Geen volk zal echter lang in die heroïsche politiek geloven, waarschuwt Lindenberg de nieuwe reactionairen. ‘Alleen in bijzondere omstandigheden gelooft het volk in een ideaal van de heroïsche politiek, in grootse daden. Dat gebeurt tijdens een revolutie, of je ziet het tijdens een oorlog in de verzetsbeweging. Daarom is het geloof in de macht van het volk uiteindelijk altijd een bron van teleurstelling – ook voor dat zogenaamde volk. Na een revolutie, na een oorlog vervalt het leven weer in het alledaagse. En dat is toch erg grijs en banaal voor de politiek die de reactionairen voorstaan. Dat leidt soms tot een totale ommekeer: en dat zie ik ook bij de nieuwe reactionairen. Soms maken zij een ommekeer die gaat van een geëxalteerde voorliefde voor het volk, naar afkeer van het volk. De schrijvers Flaubert en Baudelaire bijvoorbeeld, dachten in 1848 nog dat het volk formidabel was, op de barricaden zou het de mensheid naar een nieuwe wereld begeleiden. Daarna kwam de mislukking van de revolutie. De artiest, de intellectueel moet zich afkeren van het volk, zeiden ze vervolgens. Ze moeten zich niet meer inlaten met het plebs en zich wijden aan het schrijven en de esthetiek.’
 
Le rappel à l’ordre, Enquête sur les nouveaux réactionnaires, door Daniel Lindenberg, uitg. Seuil, Parijs 2002, 94 blz., € 12,64